Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kind

betekenis & definitie

Kind. De kinderlijke leeftijd loopt van de geboorte tot aan den 13tot 15-jarigen ouderdom en kan gevoegelijk verdeeld worden in den zuigelingstijd (het eerste levensjaar), — den lateren kinderlijken leeftijd, van het tandenkrijgen tot aan het wisselen der tanden (van het einde van het eerste tot aan het 7de jaar), — en in het laatste gedeelte (van het wisselen der tanden tot aan het einde). Bij de geboorte ondergaat het kind eene belangrijke verandering. Ontving het te voren zijn voedsel van het ligchaam der moeder, thans neemt de ademhaling een aanvang en de spijsverteringswerktuigen moeten de genuttigde zelfstandigheden tot voedsel in gereedheid brengen. Voorts geniet het kind niet langer in eene beslotene ruimte een gelijkmatigen warmtegraad, maar moet zelf zorgen, dat het evenwigt bewaard blijve tusschen warmteverwekking en warmteverlies.

De hersenen en het ruggemerg bedragen 1/8ste tot 1/7de van het geheele gewigt zijns ligchaams, — en bij volwassenen slechts 1/45steHet hart en de lever zijn desgelijks betrekkelijk grooter, terwijl de ondergeschikte organen, zooals de spieren, ledematen enz., betrekkelijk klein zijn. Enkele spijsverteringsorganen zijn bij het kind nog weinig ontwikkeld, bijv. de speekselklieren. De zintuigen, zooals het gezigt en gehoor, missen nog de noodige oefening. Intusschen is de groei des ligchaams in den beginne het sterkst. Reeds in het eerste levensjaar wordt het gewigt des ligchaams verdrievoudigd. De werkzaamheid des geestes is bij pasgeborenen uiterst beperkt; zij geven slechts blijken van een aangenamen of onaangenamen toestand. Toch begint het kind reeds vroeg een eigen wil te toonen, — een gewigtig tijdstip voor het begin der opvoeding. Eerst na het verlopen van het zoogenaamde „domme vierdeljaar” vestigt het kind zijne aandacht op bepaalde voorwerpen, en van de vijfde of zesde maand af leert het die onderscheiden.

In de 2de helft van het eerste levensjaar komen gewoonlijk de tanden te voorschijn, eerst de snijtanden, daarna de eerste maaltanden boven en beneden en in de 2de helft van het 2de jaar de hoektanden en volgende maaltanden. Omstreeks het voleindigen van het eerste levensjaar heeft het kind gewoonlijk de spieren genoeg geoefend om te kunnen staan en om pogingen te doen om te loopen. De stofwisseling is bij het kind steeds snel en de groei dus sterker dan bij volwassenen, doch de beenderen zijn nog week. Na het 7de jaar verliest het de melktanden en deze worden door blijvende tanden vervangen. De ontwikkeling des geestes vordert van het 2de levensjaar af met verwonderlijke snelheid, en de vorming van het kind naar verstand en hart is dan reeds van het grootste belang, al mag men het ook vóór zijn 7de jaar niet vermoeiien met stelselmatig onderwijs. Inzonderheid dient men te letten op eene doelmatige voeding en op eene zorgvuldige verpleging des ligchaams, opdat dit laatste zich naar eisch ontwikkele. Het verzuimen van dien pligt is de hoofdoorzaak, dat van de 100 kinderen 25 sterven vóórdat zij het eerste levensjaar hebben voleindigd. Het beste voedsel voor een kind is de moedermelk.

Bij eene min ontwikkelen zich de kinderen reeds minder goed dan bij hunne moeder, hoewel beter dan bij eene kunstmatige voeding met koemelk. Bovenal dient men zetmeelhoudende voedingsmiddelen te vermijden, omdat het kind ze slechts ten deele verteren kan. Eene gebrekkige spijsvertering veroorzaakt buikloop, en deze is bij kinderen dikwijls doodelijk. Eene gebrekkige voeding daarentegen is de moeder van Engelsche ziekte, kliergezwellen en longaandoening. Verwaarloozing der zindelijkheid wordt gestraft met huiduitslag, spruw en dergelijke ongesteldheden. Bij verstopping ontstaan veelal krampen, die echter in den regel spoedig bedaren.

Voorts zijn bij kinderen zenuwongesteldheden — vooral hersenziekte— geene zeldzaamheden. Het tandenkrijgen is, bij eene goede verpleging van het kind, zonder gevaar; het lijdt alsdan alleen pijn in de mondholte; openbaren zich dan kramp en buikloop, zoo komen zij uit andere oorzaken voort. Worden beenderen en spieren in hunne natuurlijke ontwikkeling belet, dan ontstaat er ligt eene verkromming van den ruggegraat Eene dreigende en gevaarlijke ziekte voor kinderen is de croup. Ook worden zij door mazelen, roodvonk en kinkhoest ligter aangetast dan volwassenen, omdat men door die ziekten in den regel slechts eenmaal bezocht wordt. Over de behandeling van het kind heeft dr. Allebé een paar uitstekende werkjes geschreven, van welke het één vervaardigd is voor en algemeen verspreid door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen.

Tot bewaring en vorming van kleine kinderen heeft men onderscheidene inrigtingen geopend. De voornaamste van deze zijn de crèches, de bewaarscholen en de kindertuinen. De crèches (kribben) of wieg-inrigtingen voor zuigelingen zijn bestemd voor kinderen beneden den 2-jarigen leeftijd, wier moeders buiten hare woningen haar dagelijksch brood verdienen, zoodat de kleinen behoefte hebben aan eene gezonde wijkplaats en aan eene verpleging, die de moederzorg zooveel mogelijk vervangt. De eerste inrigting van dien aard is in 1844 door Marbeau, lid van een comité voor kinderbewaarscholen, in het leven geroepen, daartoe vooral ondersteund door Helena, hertogin van Orleans. Reeds in 1851 bevonden zich in het Seine-Departement 24 crèches, van welke 18 in Parijs, en deze hadden aan de ouders, die er gebruik van maakten, tot op dien tijd 800000 werkdagen bezorgd. Weldra werd het voorbeeld van Parijs door andere steden in Frankrijk gevolgd. In Duitschland werd in 1849 te Weenen en in 1851 te Dresden eene geopend, en in Amsterdam zijn er onder de hoede eener weldadige Vrouwenvereeniging in de laatste jaren eenige ten behoeve der werklieden tot stand gebragt. De inrigting is bijna overal gelijk.

De zalen zijn des Zondags gesloten, maar in den morgen van elken werkdag kan de arbeidsvrouw haar kind er brengen, hetwelk er met de meeste zorg verpleegd wordt, totdat de moeder het des avonds terughaalt. Hiervoor betaalt zij eene geringe bijdrage. Het spreekt van zelf, dat reeds het verblijf in die inrigtingen, waar de kinderen gewasschen, verzorgd, gevoed en bezig gebonden worden, voor velen eene onschatbare weldaad is, terwijl het daarenboven de moeders in staat stelt om onbezorgd haren arbeid te verrigten, zonder dat zij haar kind aan de gebrekkige hoede van andere — doorgaans schoolverzuimende — kinderen behoeft toe te vertrouwen. — Omtrent de bewaarschool raadplege men het artikel van dien naam. — Zijn de laatstgenoemde 2 inrigtingen eigenlijk bestemd voor de kinderen der min gegoede volksklassen, — voor die der meer gegoede heeft men kindertuinen bedacht. De eerste van deze werd gesticht in 1837 door den opvoedkundige Friedrich Fröbel te Blankenburg in Thüringen. Deze inrigting, die eene doelmatige opleiding der kinderen en hunne voorbereiding voor de school beoogde en daarbij het bekende „mijn leeren is spelen” tot leus nam, maakte weldra grooten opgang, zoodat er na korten tijd ook elders in Duitschland, alsmede in Zwitserland dergelijke geopend werden. In eene vergadering van onderwijzers en opzieneressen van kindertuinen, in 1851 te Liebenstein gehouden, werd een zeer gunstig oordeel over de kindertuinen uitgesproken. Fröbel koesterde juist het voornemen om, ondersteund door den hertog von Heiningen, te Mariënthal bij Liebenstein eene kweekschool voor onderwijzeressen in kindertuinen op te rigten, toen hij in 1852 overleed. Inmiddels echter had zich de kerkelijke en staatkundige partijgeest met die aangelegenheid bemoeid en onder voorwendsel, dat in de kindertuinen de kiemen van socialismus en atheïsmus in de harten der kleinen werden geplant, verbood men in 1851 in Pruissen en kort daarna ook in Saksen de kindertuinen van Fröbel.

Later echter kwam men tot betere inzigten, en het verbod werd ingetrokken. Nu verrezen op vele plaatsen wederom kindertuinen, die kostelijke vruchten opleverden. Vooral heeft men er een groot aantal in Thüringen, en het seminarium tot opleiding van kindertuin-onderwijzeressen, te Gotha onder de leiding van A. Köhler geplaatst, wordt geroemd als eene uitstekende kweekschool. Daarenboven ontstond in 1863 in Thüringen eene Fröbelvereeniging, die door middel van haar orgaan: „Kindergarten und Elementarklassen”, geredigeerd door Köhler, hare denkbeelden verspreidt. Tot nu toe zijn zulke kindertuinen nog zeldzaam en uitsluitend toegankelijk voor de kinderen van hen, die daarvoor eene vrij aanzienlijke geldsom kunnen betalen. Het is echter te hopen, dat binnen weinige jaren niet alleen het aantal dier nuttige inrigtingen zal toenemen, maar dat zij ook toegankelijk zullen gesteld worden voor de kinderen van minvermogenden. In ons Vaderland heeft vooral Elize van Calcar door talrijke geschriften de publieke opinie zoeken te winnen voor de Fröbelmethode en de door hem ingevoerde kindertuinen.