Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Genua

betekenis & definitie

Genua, in het Italiaansch Genova, de bevestigde hoofdstad van de voormalige republiek, van het latere hertogdom en van de tegenwoordige Italiaansche provincie van dien naam, verheft zich amphitheatersgewijs aan de steile helling der Ligurische Apennijnen op den achtergrond der Golf van Genua, wier kust ten oosten van de stad de Riviéra di Levante en ten westen daarvan de Riviéra di Ponente genoemd wordt. Aan de landzijde is de stad van eene dubbele bevestiging voorzien, namelijk van den stadsmuur, die 6, en van den buitenwal, die 18 Italiaansche mijlen lang is en over bergen ter hoogte van 200 tot 300 Ned. el en door de dalen loopt. Deze wal is van torens en bolwerken voorzien en met vooruitgeschovene forten en versterkingen iu verband gebragt, zoodat Genua hierdoor en door de havenforten eene der sterkste vestingen van Italië is. De ruime haven, eene der beste van de Middellandsche Zee, is voor de helft door de stad in een halven kring omsloten en in het oosten en westen door molo’s of. dammen beveiligd; doch de zuidenwind veroorzaakt er wel eens belangrijke schade.

Bij den nieuwen molo bevinden zich de vuurtoren en het quarantainegebouw. Aan de noordoostzijde van deze kom heeft men, ten zuidoosten van het tuighuis, het spoorwegstation en de marine-kazerne, de Koninklijke oorlogshaven (Darsena reale), benevens het marine-arsenaal (het voormalig klooster Sto Spirito), waar Fiésco in 1547 verdronk. Aan de oostzijde ligt de vrijhaven (Porto franco) met het gebouw der belastingen (Dogana) en vele magazijnen, door een zijspoor met het station verbonden en door een hoogen muur met bogengangen van de Via Carlo-Alberto en de Piazza del Scaricamento gescheiden. Onder deze bogengangen, met marmer bevloerd, heeft men een prachtig uitzigt op de haven. De stad draagt den bijnaam van La Superba (de Fiere) en verdient dezen ten volle wegens het verbazend aantal harer kostbare, van marmer gebouwde paleizen en kerken, die zich, uit zee gezien, boven elkander verheffen. Intusschen zijn vele straten er eng, onregelmatig aangelegd en zoo steil, dat men er geen rijtuig gebruiken kan.

De prachtigste straat is de Via Balbi, welke met hare verlengingen ongeveer ¾ uur gaans lang is en, evenals de Strada Giulia en de Strada Carlo Felice, hoofdzakelijk uit paleizen bestaat, wier marmeren gevels met grootsche poorten, marmeren trappen en marmeren zuilen niet weinig indruk maken. Er zijn vele pleinen, maar deze zijn niet ruim. Het ontbreekt er niet aan fraaije wandelplaatsen, en onder de uitspanningsplaatsen is vooral het Café Concordia betooverend. Van de belangrijke gebouwen in Genua zijn vele gesticht door den architect Galeazzo Alessi in de 16de eeuw. Van de paleizen noemen wij: het Palazzo Ducale of de oude residentie der Doges, thans in een raadhuis (Palazzo della Citta) herschapen, geheel uit wit marmer opgetrokken, — het Palazzo Brignole, wegens het roode marmer van den voorgevel gewoonlijk Palazzo Rosso genaamd, met belangrijke schilderstukken, — het Palazzo Tursi Doria of het Municipio (stadhuis), door de Nationale garde als hoofdwacht gebezigd, — het lange Palazzo del Principe Doria, in 1529 door den doge Andrea Doria gebouwd, met een tuin, die zich uitstrekt tot aan de haven, — het Palazzo Marcello Durazzo, thans het Palazzo reale (koninklijk paleis), — het Palazzo Pallavicini, — het Palazzo Sauli, zelfs in zijn vervallen toestand een der schoonste van Italië, — het Palazzo Giacomo Filippo Durazzo, — het Palazzo Serra, — het Palazzo Balbi Piovera, — het Palazzo Negro, — het Palazzo Spinola, enz.

Van de 82 kerken van Genua z|jn de merkwaardigste: de hoofdkerk San Lorenzo, afkomstig uit de 12de eeuw en opgetrokken in een Germaansch-Lombardischen stijl, in 1422 verbouwd en in nieuweren tijd ook nog veranderd, — San Siro, van het jaar 985 en aanvankelijk de hoofdkerk, waarin voorheen de doge gekozen en volksvergaderingen gehouden werden, maar in de 17de eeuw vernieuwd, — de kerk der Capucijnen Sta Annunziata, in 1487 gesticht en schitterend door hare pracht, — de kerk Sta Maria di Carignano, het belangrijkst gebouw van Alessi, naar het model der St. Pieterskerk opgetrokken, — de groote Jezuïetenkerk St. Ambrogio, en de kerk San Matteo, door de familie Doria gesticht. Van de overige belangrijke gebouwen noemen wij het Muntgebouw en de Loggia of Beurs. Prachtig zijn er voorts het groote hospitaal (Ospedale di Pammatone) voor 700 lijders, in 1420 door Bartolommeo Bosco gesticht, verbonden met een vondelingshuis enz., en het armhuis (Albergo dei poveri), in de 17de eeuw gebouwd voor 2200 personen, 5 verdiepingen hoog en met eene kerk, waarin zich fraaije beeldhouwwerken bevinden. Verder heeft men er het kleine hospitaal voor ongeneeslijke zieken, het militaire en marine-hospitaal, het doofstommen-instituut, en het weeshuis der familie Fiésco voor 600 meisjes.

Tot de wetenschappelijke inrigtingen behooren er de universiteit, geplaatst in een prachtig gebouw der Jezuïeten met eene boekerij van ongeveeer 400000 deelen, een botanischen tuin, een kabinet voor natuurkunde en natuurlijke historie, de bibliotheek-Berio, aan de stad toebehoorend, met 15000 boekdeelen en ongeveer 1500 handschriften, en het archief van den Staatsraad en van de Bank, — voorts de Académie van schoone Kunsten, het Collegio-Reale, het Technisch instituut, de Koninklijke marine- en zeevaartschool, de geneeskundige school, het godgeleerd seminarium enz. Belangrijke verzamelingen van schilderijen enz. vindt men in verschillende paleizen. Van de 4 schouwburgen is het Teatro Carlo Felice de voornaamste en tevens een der grootste en prachtigste van Italië. Tot de merkwaardigheden der stad behooren de grootsche waterleiding, die het drinkwater van Stuppa derwaarts voert, de Carignano-brug, en het wit-marmeren standbeeld van Columbus, in 1862 verrezen. De allerbekoorlijkst gelegene voorstad San Pier d’Arena, aan de westzijde van de haven, is het eerste station van den spoorweg naar Turijn en Arona (aan het Lago Maggiore). Uit Genua bezoeke de reiziger langs den spoorweg naar Nizza het fraaije Cornigliano en het dal der Polcevèra, met het paleis van Filippo Durazzo, en vooral Pegli met de heerlijke Villa Pallavicini, met hare prachtige tuinen tegen de helling van een berg aan den oever der Middellandsche Zee gelegen.

Genua had in den aanvang van 1872 eene bevolking van ruim 130000 zielen; zij is de zetel van een aartsbisschop, van een Hof van Appèl, van hooge burgerlijke en militaire ambtenaren, van eene handelsregtbank en van vele consuls. Eene uitgebreide nijverheid levert er zijden stoffen, lint, kousen, damast, kunstbloemen, gemaakt goud en zilver, hoeden, papier, voorwerpen van ivoor, marmer, albast en koraal, reukwaters, zeep, geconfijte vruchten, chocolade, macaroni enz. Veel belangrijker is er echter de handel, die zich voorheen bepaalde tot olijvenolie, vruchten, rijst en gemaakte goederen, maar zich thans aanmerkelijk uitgebreid heeft. Vooral bloeit er sedert 1822 de graanhandel en in 1824 gingen uit Genua de eerste schepen rondom Kaap Hoorn naar Chili en Peru. Italianen, die wegens staatkundige omstandigheden naar Lima, Buënos Ayres, Montevidéo, Rio-Janeiro, enz. waren vertrokken, werden er de mededingers der Engelsche en Fransche kooplieden, zoodat het aantal schepen, dat in 1841 te Genua binnenliep, het cijfer bereikte van 6880. Nog sterker ontwikkelde zich vervolgens het handelsverkeer door den aanleg van spoorwegen. Er werd veel gedaan tot verbetering van de haven, en 7625 schepen van de Atlantische en groote vaart bezochten haar in 1860. Genua is door een geregeld stoombootverkeer met de belangrijkste koopsteden van Europa verbonden.

De voormalige Republiek Genua telde in 1788 op 90 □ geogr. mijl 400000 inwoners. Als Sardinisch hertogdom verkreeg het uitgestrekter grondgebied en had in 1857 op 107½ □ geogr. mijl ruim 815000 ingezetenen. Sedert de nieuwe verdeeling van Italië in provinciën in 1860 zijn de vroeger tot Nizza behoorende en b|j Italië geblevene deelen der Riviéra in de provincie Porto-Maurizio veranderd, en de provinciën Acqui en Novi b|j Alessandria gevoegd, zoodat de tegenwoordige provincie Genua met het eiland Capraja eene uitgebreidheid heeft van bijna 75 □ geogr. m|jl met ruim 716000 zielen (1 Januarij 1872). Zij telt 47 mandamenti en 217 gemeenten en is verdeeld in de districten Albenga, Chiavari, Genova, Levante en Savona. De oudste bewoners des lands waren de krijgshaftige Liguriërs, die zich eerst na een hardnekkigen tegenstand aan de Romeinen onderwierpen. Na den val van het West-Romeinsche Rijk kwamen zij achtervolgens onder het gezag der Herulers, Oost-Gothen, Byzantijnen en Longobarden, en met het r|jk van laatstgenoemden in 774 onder dat der Franken. Na de verdeeling van het rijk van Karel de Groote verwierf Genua eene gewenschte onafhankelijkheid en vormde eene door consuls geregeerde republiek, die, hoewel de stad in 935 door de Saracénen verwoest werd, allengs zooveel magt ontwikkelde, dat Berengarius, koning van Italië, haar in 958 erkende. Hare ligging begunstigde den handel, en nog vroeger dan te Venetië nam deze er door het verkeer met de Levant en door de Kruistogten eene hooge vlugt.

Reeds in 1120 had zij haar grondgebied in haren naasten omtrek aanmerkelijk uitgebreid. Gedurende eenigen tijd (1177) waren ook Montferrat, Monaco en Nizza aan haar gezag onderworpen, en de Republiek strekte zich uit van de Golf van Spezzia, waar zij aan Pisa grensde, tot aan Provence. Ter zee voerden de bewoners van Genua in 1070 tot 1132 oorlog met die van Pisa om het bezit van Corsica, hetwelk hun door den Paus werd toegekend, en zij vernieuwden voorts dien strijd, waarna zij in 1175 de heerschappij verwierven over de oostelijke helft van het eiland Sardinië. Eerst na de vernietiging der vloot van Pisa (1284), de verovering van Elba, de verzanding der haven van Pisa (1290) en den afstand van Sardinië en Corsica (1299) nam de oorlog een einde. Niet minder geweldig waren de oorlogen tegen Venetië, welke in 1257 een aanvang namen en eerst in 1381 met den Vrede van Turijn eindigden. De heerschappij over het westelijk gedeelte der Middellandsche Zee was het voorwerp van een 200-jarigen strijd met Pisa, en tegen Venetië werd gestreden om de heerschappij over het oostelijk gedeelte. De handelsgrootheid van Genua bereikte haar toppunt bij de herstelling van het Byzantijnsche Keizerrijk in 1261.

Voor hunnen bijstand verkregen de inwoners der Republiek van den Griekschen Keizer 2 voorsteden van Constantinopel, namelijk Galata en Pera, vrijdom van tol in alle Byzantijnsche landen en vrije scheepvaart op alle zeeën. Omstreeks denzelfden tijd veroverden zij op de Venetianen Azow, stichtten in de Krim de volkplanting Kaffa (Feodosia), maakten zich meester van het geheele schiereiland, en verwierven alzoo de heerschappij over de Zwarte Zee, waarna zij een handelsweg openden over de Caspische Zee naar de binnenlanden van Azië en naar Indië. In 1346 verkregen zij Lesbos en Chios, en in 1383 Famagusta op Cyprus. Doch reeds in 1326 kwam Sardinië onder de heerschappij van Aragon, en in 1392 werd Azow door de horden van Timoer verwoest. Na den val van Constantinopel (1453) ontrukte Mohammed aan de Genuézen, wegens den door hun veldheer Giustiniani aan Keizer Constantijn XI verleenden bijstand, de eilanden Chios en Lesbos (1460), Famagusta (1464), Azow (1471) en Kaffa (1475), benevens alle bezittingen in de Krim. Hoewel zij nog geruimen tijd handel dreven op de Zwarte Zee, werd eindelijk de weg derwaarts door de Turken gesloten.

Gedurende den bloei der Republiek bleef deze geenszins verschoond van binnenlandsche verdeeldheden, en wel tusschen de Aristocraten en Democraten, welke laatste in verschillende partijen waren verdeeld. Wél stond er sedert 1339 een doge aan het hoofd der zaken, maar deze had geene mag tgenoeg, om de partijschap in bedwang te houden. Ook werd hij vervolgens door raadsheeren ter zijde gestaan, doch ook daardoor bleef de vrede niet bewaard. Meermalen kwam het zoover, dat de Genuézen zich aan eene buitenlandsche magt onderwierpen, ten einde te ontsnappen aan eene volslagene regéringloosheid. Te midden van deze onlusten werd in 1407 de George-bank (Compera di San Giorgio) gesticht, welke haren oorsprong ontleende aan de leeningen, door de Republiek gesloten, en door alle partijen beschermd werd. Andrea Doria herstelde in 1528 de onafhankelijkheid van Genua, daar deze Staat gedurende de oorlogen van Karel V met Frans I nu eens voor de Spanjaarden, dan weder voor de Franschen had moeten bukken, en er werd eene nieuwe grondwet ingevoerd en tot aan de vernietiging der Republiek gehandhaafd. De staatsregeling had er een aristocratischen vorm; het opperhoofd van het bewind was er de doge, voor den tijd van 2 jaar gekozen. De adel was er verdeeld in ouden en nieuwen, en beiden waren bevoegd tot het bekleeden dier hoogste betrekking.

De Doge werd bijgestaan door een geheimen staatsraad van 12 governatori en door 8 procuratori, die met de zaken der schatkist waren belast. De hoogste magt berustte bij den Grooten Raad van 300 en bij den Kleinen Raad van 100 leden. — Langzamerhand had Genua al zijne buitenlandsche bezittingen verloren, met uitzondering van Corsica, dat in 1730 opstond en in 1768 aan Frankrijk afgestaan werd. Nadat de Franschen zich in 1797 van de rondom Genua gelegene gewesten hadden meester gemaakt, kon de onzijdigheid het waggelende staatsgebouw niet langer tegen zijn val beveiligen. Door een Fransch leger bedreigd, bleef der Regering niets over dan toe te stemmen in eene wijziging der grondwet. Den 6d™ Junij 1797 kwam met Bonaparte een verdrag tot stand, waardoor Genua zich genoodzaakt zag, tegelijk met den naam van Ligurische Republiek eene op Fransche leest geschoeide constitutie aan te nemen. Tevens verkreeg de Republiek eene vermeerdering van grondgebied, zoodat zij eene uitgebreidheid bezat van 100 □ geogr. mijl. Hare vloot, in de middeleeuwen zoo geducht, bestond uit slechts 5 galeijen en eenige gewapende barken, en haar leger te lande uit 2 Duitsche garderegementen, 3000 man nationale militie en 2000 man schutterij. In 1800 verduurde de stad onder Masséna eene merkwaardige belegering van de Oostenrijkers en van de Engelsche vloot.

Door een decreet van 4 Junij 1805 werd de Ligurische Republiek ingelijfd bij Frankrijk en in 3 departementen (Gènes, Apennins en Montenotte) verdeeld. Van de koopvaardij was slechts eene schaduw overgebleven, en de Genuézen bepaalden zich bij het bezoeken der kusten van Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal. De doorvoerhandel was nog altijd aanzienlijk, en het belangrijkst bleef de handel met geld en wissels. Na den val van Napoleon (1814), nadat de Fransche bezetting gecapituleerd en het Engelsche leger de stad in bezit genomen had, werd met goedkeuring van lord Bentinck de voormalige grondwet hersteld; doch het Congrès te Weenen vereenigde in 1815 de Republiek onder den titel van hertogdom met de Staten van den Koning van Sardinië. Slechts even deelde Genua in de revolutionaire bewegingen van 1821, en ook gedurende de latere omwentelingsstormen werd er de rust nagenoeg niet gestoord.

Eerst bij het berigt van den wapenstilstand tusschen Sardinië en Oostenrijk, alsmede bij het ontbinden van de Kamer van Gedeputeerden te Turijn tegen het einde van Maart 1849 ontstond in de stad eene klimmende spanning. Het volk en de nationale garde maakten zich meester van de forten en noodzaakten de bezetting tot den aftogt, en den 2den April kwam een Voorloopig Bewind tot stand, hetwelk Genua eene onafhankelijke republiek verklaarde. Doch reeds den 4den April verscheen de Sardinische generaal Della Marmora met een aanzienlijk leger en bezette na eenigen strijd de voornaamste punten der stad. Een aanslag der Mazzinisten op het fort Diamante, in den nacht van den 29sten op den 30sten Junij 1857 ondernomen, had ten behoeve eener omwenteling geenerlei gevolg, omdat het volk daaraan geen deel nam. De verdere geschiedenis van Genua is één met die van het koningrijk Italië (zie aldaar).