Onder dezen naam vermelden wij:
Georg Friedrich Bischoff, den grondlegger der Duitsche muziekfeesten. Hij werd geboren te Ellrich in het graafschap Hohenstein bij het Harzgebergte, bezocht het gymnasium te Nordhausen, studeerde te Jena en te Leipzig, werd in 1803 benoemd tot cantor en leeraar aan het lycéum te Frankenhausen, in 1816 als muziekdirecteur naar Hildesheim beroepen, en overleed op den 7den September 1841. Reeds in 1804 regelde hij te Frankenhausen een muziekfeest, en hij herhaalde het later, op last van het Fransche gouvernement, te Erfurt, zoodat hij den titel ontving van Keizerlijk directeur der muziek. Een muziekfeest, door hem den 20sten en 21sten Junij 1810 te Frankenhausen gehouden, gaf aanleiding tot een groot aantal andere, en bij vele van deze was aan hem de directie toevertrouwd. Te Hildesheim stichtte hij eene zang-académie en vereenigde hij een zangkoor. Slechts enkele compositiën van hem zijn in druk verschenen.
Christoph Heinrich Ernst Bischoff, een uitstekend geneesheer. Hij werd geboren te Hannover in 1780, wijdde zich aan het beoefenen der geneeskunde en werd arts te Barmen bij Elberfeld. In 1813 werd hij officier van gezondheid bij den generalen staf van het 6de legercorps, en in 1819 hoogleeraar in de geneeskunde aan de universiteit te Bonn. Hij overleed den 4den Maart 1861, een groot aantal geschriften over zijn vak nalatend.
Ignaz Budolf Bischoff, een uitstekend genees- en heelkundige. Hij werd geboren te Kremsmünster den 15den Augustus 1784, bezocht het gymnasium zijner geboortestad, studeerde te Weenen, en had aldaar als arts eene uitgebreide practijk, toen hij in 1812 als professor te Praag beroepen werd. Wegens zijne groote verdiensten zag hij zich met den titel “Edler von Altenstern” in den adelstand opgenomen. In 1849 werd hem op zijn verzoek pensioen verleend, en hij overleed op den 15den Juljj 1850. Hij heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door zijne geschriften over zenuwkoorts en koepok-inenting.
Gottlieb Wilhelm Bischoff, een beroemd kruidkundige. Hjj werd geboren in 1797 te Dürckheim aan de Haardt, bezocht er de Latijnsche school en begaf zich vervolgens naar Kaiserslautern, waar hij zich onder de leiding van Koch, den schrijver der “Flora Deutschlands”, in de kruidkunde oefende. Zijne neiging tot de schilderkunst bragt hem in 1819 aan de Academie voor Beeldende Kunst te München, maar hij zag zijne voornemens door eene oogziekte verijdeld. In 1821 begaf hij zich naar de universiteit te Erlangen, waar hij zich met ijver toelegde op de studie der schei- en kruidkunde. Vervolgens kwam hij in betrekking met von Martius, den bekenden reiziger en begaf zich naar München om hem bij het uitgeven zijner botanische geschriften behulpzaam te wezen, waarvoor Bischoff de teekeningen vervaardigde. Nadat hij zelf eenige geschriften het licht had doen zien, vestigde hij zich te Heidelberg, waar hij in 1833 tot buitengewoon en in 1839 tot gewoon hoogleeraar en tot directeur van den Botanischen tuin werd aangesteld. Hij overleed den 1sten September 1854, eene lange reeks van kruidkundige werken achterlatend.
Friedrich Wilhelm Bischoff, een uitstekend regtsgeleerde. Hij werd geboren te Halberstadt in 1804, studeerde in de regten te Halle en te Berlijn, bekleedde hooge regterlijke ambten en vervolgens eene betrekking bij het Ministerie van Justitie, welke hem gelegenheid gaf om bij de herziening van het wetboek van strafvordering en ter verbetering van de gevangenissen met vrucht werkzaam te wezen. Hij overleed in het begin van Julij 1857.
Theodor Ludwig Wilhelm Bischoff, een zoon van Christoph Heinrich Ernst Bischoff. Deze verdienstelijke ontleedkundige werd geboren te Hannover den 28sten October 1807. Hij ontving onderwijs op de gymnasiën te Diisseldorf, Bonn en Gotha en studeerde vervolgens te Bonn en te Heidelberg in de natuur- en geneeskunde. Daarna werd hjj assistent in de kraamzalen der universiteit te Berlijn, en vestigde zich in 1833 te Bonn als privaat-docent.
In 1835 werd hij docent in de vergelijkende ontleedkunde te Heidelberg en in 1836 buitengewoon hoogleeraar aldaar. Vooral wijdde hij zijne aandacht aan de ontwikkelingsgeschiedenis der zoogdieren, en onderscheidene belangrijke geschriften van zijne hand hebben daarop betrekking. In 1843 werd hij benoemd tot gewoon hoogleeraar, maar weldra vertrok hij in die betrekking naar Gieszen en in 1854 naar München. De ontwikkeling van het ei bij onderscheidene zoogdieren heeft hij met veel talent beschreven.