Bijbelsche oudheidkunde of archaeologie is de wetenschap, die ons bekend maakt met den maatschappeljjken toestand, de ontwikkeling, de kunstgewrochten, de zeden en gewoonten van die volkeren, welke in de Bijbelboeken worden voorgesteld. Zij is eene hulpwetenschap, die voor de uitlegkunde niet gemist kan worden. De Hebreeuwsche oudheidkunde is wel het aanzienlijkste deel van die wetenschap, maar deze strekt zich tevens uit tot de overige Semietische volkeren, alsmede tot dezulke, waarmede de Israëlieten staatkundige betrekkingen onderhielden.
Zij omvat het staatkundig, burgerlijk, huiselijk en godsdienstig leven, en dient historisch te worden behandeld, daar de Bijbelsche geschiedenis eene aanzienlijke tijdruimte bevat. Tot hare bronnen behooren het Oude en Nieuwe Testament, de geschriften van Flavius Josephus en van Philo, de Talmud en de werken der Rabbijnen, de Grieksche en Romeinsche schrijvers, de Zendavesta en de Koran, — voorts de overblijfselen der kunst, munten enz. Onder hare hulpmiddelen telt zij vooral reisbeschrijvingen, omdat de zeden in het Oosten geene groote verandering hebben ondergaan. Op het gebied der Bijbelsche oudheidkunde hebben Warnekros, Bauer, de Wette, Rosenmüller, Winer enz. belangrijke geschriften geleverd.