Oudheidkunde noemt men in het algemeen de kennis van alle geschriften en voorwerpen, die betrekking hebben op de geschiedenis, het huiselijk en maatschappelijk leven, de kunst en wetenschap der oude volken. Zp strekt zich alzoo uit over het tijdperk der oude geschiedenis, loopende van de vroegste bekende tijden tot aan de middeneeuwen. Bepaaldelijk omvat zij de Aziatische, Egyptische, Assyrische en inzonderheid de Grieksche en Romeinsche oudheden. Sedert de 14de eeuw hebben vooral Italianen, Franschen, Engelschen, Nederlanders en Duitschers zich toegelegd op de kennis der klassieke (Grieksche en Romeinsche) oudheid.
Petrarcha verzamelde de geschriften der Romeinen en drong aan op de beoefening der Grieksche taal. Deze werd vooral bevorderd door de Grieksche geleerden, die na den val van Constantinopel eene wijkplaats vonden in Italië, inzonderheid te Florence. Toch kreeg de studie van het Latijn algemeen de overhand, en deze taal werd de algemeene taal der geleerden. In ons Vaderland hebben zich vooral Scaliger, Salmasius, Vossius, Heinsius, Gronovius, Hugo Grotius en Perizonius jegens de Latijnsche en Hemsterhuis, Wyttenbach en P. van Limburg Brouwer jegens de Grieksche oudheidkunde verdienstelijk gemaakt. — Engeland roemt op Bentley, — Duitschland vooral op Ernesti en Heyne als uitstekende beoefenaars der oudheidkunde. Intusschen heeft men ook op dit gebied den arbeid verdeeld. Terwijl sommigen uitsluitend op de oude talen hunne aandacht vestigen, houden anderen zich bezig met het beschrijven van oude monumenten of met het ontcijferen van de daarop aanwezige opschriften. Terwijl de een zich bepaalt bij deze of gene wetenschap, slaat de ander de kunst bij de oude volken gade, en in dit laatste opzigt zijn wij veel verschuldigd aan Winckelmann en Lessing. Terwijl er zijn, die bepaalde gedeelten van de geschiedenis der oude volken in een duidelijk licht zoeken te stellen, beijveren anderen zich, zooals P. A. S. van Limburg Brouwer en Ebers, om ons een tafereel te leveren van hun wetenschappelijken en godsdienstigen toestand.
Men heeft oudheidkundige verzamelingen, waar wapens, munten, medailles, huisraad, kleedij enz. van oude volken worden bewaard, en oudheidkundige vereenigingen, die de studie der oudheidkunde bevorderen. Tot de belangrijkste verzamelingen behooren het „Germanische Muséum” te Nürnberg en de oudheidkundige muséa te Napels en te Rome, en de meest vermaarde vereenigingen z}jn de „Society of Antiquaries”, in 1572 te Londen gesticht,— de „Société des Antiquaires de France”, in 1814 ontstaan, — en het „Gesellschaft für Deutschlands ältere Geschichtskunde”, te Frankfort aan de Main gevestigd. Ook in ons Vaderland begint men zich allengs meer moeite te geven, om merkwaardige overblijfselen van vroegeren tijd te verzamelen en voor vernietiging te bewaren.