Flavius is de naam van een oud-Romeinsch geslacht. Daartoe behoorden:
Cnejus Flavius, een zoon van Ancus, waarschijnlijk van Sabijnschen stam. Hij was secretaris van Appius Claudius te Rome en bragt als zoodanig een verslag in gereedheid van de Legis actiones, vermeld onder den naam van „Jus Flavianum”, alsmede van de „dies fasti en nefasti,” zoodat deze ook ter kennis kwamen der Plebéjers. Het volk benoemde hem om die reden tot aedilis curulis (504 vóór Chr.).
Cajus Flavius Fimbria, die zich in den burgeroorlog tusschen Sulla en Marius, als tegenstander van eerstgenoemde, berucht maakte door zijne vermetelheid en wreedheid. Hij werd den consul L. Valerius Flaccus, dien men naar Azië zond, om Sulla als opperbevelhebber te ontslaan, als legaat toegevoegd, maar kreeg te Byzantium ongenoegen met eerstgenoemde, die hem derhalve van het legaatschap beroofde. Flavius zon op wraak en wist een oproer te doen ontstaan, dat aan den consul het leven kostte. Nu maakte Flavius zich meester van het opperbevel, zegepraalde meermalen op Mithrídates, omsingelde hem in Pintana, en zou zich van hem meester gemaakt hebben, indien Lucullus hem slechts met eene vloot ondersteund had. Daarna woedde hij tegen allen, die de zijde van Sulla gekozen hadden, overweldigde Ilium door verraad en verwoeste deze stad op eene barbaarsche wijze. Toen echter Sulla in 94 vóór Chr. naar Azië trok en vrede sloot met Mithridates, werd Flavius bij Thyatira ingesloten. Te vergeefs deed hij pogingen om te onderhandelen of zich door sluipmoord van zijn tegenstander te ontdoen. Zijn leger werd afvallig; hij moest naar Pérgamus vlugten, en sneuvelde hier in den tempel van Asclepias (Aesculapius), nadat hij zich zelven reeds eene wond had toegebragt.
Flavius, een broeder van Hermann of Arminius, vorst der Cheruskers. Hij diende in het Romeinsche leger onder Tiberius en Germanicus. Hij had aan de Weser met zijn broeder eene zamenkomst, die bijna met een tweegevecht geëindigd was. — Een zoon van Flavius, Italicus genaamd, wordt desgelijks als vorst der Cheruskers vermeld.
Flavius Josephus, zie Josephus, — Flavius Vespasianus, zie Vespasianus, — Flavius Vespasianus Titus, zie Titus, — en Flavius Vopiscus, zie Vopiscus.