Beechey (Sir William), een Engelsch portretschilder, werd geboren te Buxford op den 12den December 1753. In 1772 begaf hij zich naar Londen en legde zich met ijver toe op het schilderen van portretten.
Weldra werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Academie, alsook tot Hof-schilder, nadat hij in 1793 koningin Charlotte tot de voeten uit op het doek had gebragt. Hij werd vervolgens tot ridder benoemd en overleed op den 28sten Januarij 1839.
Zijn zoon Frederic William Beechey heeft zich als reiziger beroemd gemaakt. Hij werd geboren op den 17den Februarij 1796 te Londen en kwam in 1808 in dienst bij de Britsche marine. In 1818 nam hij onder Franklin deel aan de expeditie naar Spitsbergen, en in 1819 als luitenant aan die van Parry en Franklin naar de noordelijke Poolzee. In 1821 bezocht hij met zijn broeder de noordelijke kusten van Afrika en gaf hiervan eene reisbeschrijving uit. In 1825 zond de Admiraliteit hem als kapitein van een proviand-schip naar den Stillen Oceaan, om bij de Behringstraat de schepen van Parry en Franklin af te wachten.
Den 25sten Julij 1826 bereikte hij de plaats zijner bestemming en drong vervolgens zoo ver mogelijk door naar het oosten. Toen hij op het punt was om terug te keeren, zond hij eene sloep uit in oostelijke rigting, tot aan kaap Barrow. Parry was echter reeds een jaar te voren onverrigter zake in Engeland teruggekeerd, en ook Franklin bereikte zijn doel niet, ofschoon hij slechts 34 geogr. mijlen verwijderd was van de plek, welke door gemelde sloep werd bezocht. Nadat Beechey den winter in Kotzebue-sond had doorgebragt, verliet hij den 22sten October 1827 die kille gewesten, zonder Franklin te hebben gevonden, en liep in September 1828 te Portsmouth binnen. Ook van dien merkwaardigen togt heeft hij eene beschrijving uitgegeven.
Van 1837 tot 1847 hield hij zich bezig met peilingen in het Kanaal van Bristol en in het Iersche Kanaal, terwijl hij vervolgens waarnemingen deed over ebbe en vloed. In laatstgenoemd jaar werd hij belast met de marinezaken bij het Handels-bureau; in 1854 zag hij zich bevorderd tot admiraal en in 1855 tot voorzitter van het Koninklijk Geographisch Genootschap. Hij overleed op den 29sten November 1856.