Beecher (Lyman), een presbyteriaansch godgeleerde, werd geboren in 1774 te New-Haven in den Noord-Amerikaanschen staat Connecticut. Hij wijdde zich aan den geestelijken stand, vestigde zich in 1799 te East-Hampton op Long-Island en werd in 1810 godsdienstleeraar te Litchfield.
Hij was één der oprigters van het Zendelinggenootschap te Connecticut, van het Amerikaansch Bijbelgenootschap en van dergelijke vereenigingen. Hij verwierf zich als schrijver een goeden naam door zijne leerredenen over de matigheid, welke thans nog met nut en stichting worden gelezen. Gezegend met een talrijk gezin, verhuisde hij in 1826 naar Boston, waar zijne oudste dochter Catharina, die zich desgelijks door het uitgeven van geschriften bekend had gemaakt, aan het hoofd stond van eene meisjesschool, en in 1832 stichtte hij met andere bekwame leeraren een godgeleerd Presbyteriaansch seminarium te Cincinnati in Ohio. Zijne reeds vermelde dochter bragt hare meisjesschool derwaarts over. De naam van Beecher bragt een groot aantal kweekelingen aan het seminarium. In dien tijd nam de beweging tegen de slavernij een aanvang. Beecher wist zijne leerlingen daarvoor te winnen en wierp op die wijze eene vonk in het buskruid. Allen besloten eenstemmig, om van elke zending naar het buitenland af te zien en zich tot het binnenland te bepalen.
De seminaristen riepen weldadige genootschappen voor de Negers in het leven en deden weeshuizen verrijzen voor hunne kinderen. Ja, zij gingen verder: zij hielden voorlezingen over den gruwel der slavernij en verleenden bijstand aan voortvlugtige slaven, zoodat deze Canada konden bereiken. Weldra ondervonden zij een hardnekkigen tegenstand, en deze werd zoo gevaarlijk voor het seminarium, dat de leeraren van Regeringswege werden aangezegd, om voortaan de slavenquaestie te laten rusten. De studenten waren daarmede geenszins tevreden en begaven zich naar elders. Nog 17 jaren leidde deze instelling van onderwijs een kwijnend leven, waarna zij eindelijk is opgeheven. Beecher begaf zich toen naar Boston, waar zijne gezamenlijke werken in 1852 in het licht zijn verschenen. Schoon hij vermoedelijk reeds overleden is, hebben wij naar het berigt van zijn dood te vergeefs gezocht.
Zijn zoon Henry Ward Beecher, geboren den 24sten Junij 1813 te Litchfield in Connecticut, is een der meest beroemde Amerikaansche kanselredenaars van onzen tijd. In 1837 werd hij godsdienstleeraar bij eene Presbyteriaansche gemeente te Lawrenceburg in
Indiana, en in 1853 te Indiana. In 1847 werd hij predikant in de Plymouths-kerk te Brooklijn bij New-York en tevens mederedacteur van het weekblad “Independent”. Op kosten zijner gemeente volbragt hij in 1863 eene reis door Europa en hield in Engeland merkwaardige voorlezingen over den Amerikaanschen burgeroorlog. In Amerika heeft hij door zijne krachtige taal niet weinig bijgedragen tot de afschaffing der slavernij.
Eene zuster van den voorgaande, de jongste dochter van Lyman Beecher, is de bekende schrijfster Harriët Beecher-Stowe. Zij werd geboren den 15den Junij 1812. Eerst stond zij hare zuster in de meisjesschool ter zijde en huwde vervolgens (1836) met Calvin E. Stowe, professor aan het seminarium te Cincinnati en later aan eene dergelijke inrigting te Massachusetts. In hare vrije uren schreef zij opstellen en verhalen voor onderscheidene tijdschriften. Zij was steeds vervuld met de ijverigste belangstelling in de slavenquaestie, en een tak van den zoogenaamden “onderaardschen spoorweg (underground railroad),” waarlangs voortvlugtige slaven zich naar Canada spoedden, liep langs hare woning. Met dien spoorweg bedoelde men intusschen niets anders dan eene reeks van woningen, door kwakers of abolitionisten bewoond en op 4 of 6 uren gaans afstand van elkaâr, waar de ongelukkige vlugtelingen bij dag eene schuilplaats vonden, terwijl zij bij nacht naar een volgend station werden gevoerd. Het spreekt van zelf, dat hierbij van de zijde der vervolgers dikwijls aanvallen, gevechten en ergerlijke mishandelingen plaats grepen.
Niet alleen te Cincinnati sloeg Harriët de slaven en slavenhouders opmerkzaam gade, maar zij bezocht ook met haren echtgenoot de zuidelijke slaven-staten, de plantages in Louisiana, Tenessee, Georgië, Carolina en Virginia, alsmede de slavenmarkt in New-Orleans. De indrukken, die zij daardoor ontving, gaf zij terug in haren beroemden roman ‘‘Uncle Tom’s Cabin,” ook in het Nederlandsch vertaald onder den titel “(De Negerhut, 6de druk, bij C.L. Brinkman)”. Dat werk zag het eerst het licht in de “National Era” en heeft na dien tijd een ontzettend aantal uitgaven beleefd; het is in het oorspronkelijk en in vertalingen door geheel Europa verspreid, en men heeft de daarin voorgestelde gebeurtenissen ten tooneele gebragt. Het fraaije vers van onzen dichter ter Haar, “Eliza’s vlugt,” is aan dat boek ontleend. “Uncle Tom's Cabin” baarde niet alleen groot opzien, maar gaf tevens een geweldigen schok aan het gruwelgesticht der slavernij, dat na den Amerikaanschen burgeroorlog is inééngestort. Later leverde Harriët een “Sleutel” op haar boek, waardoor zij de hierin opgenomene voorstellingen met feiten staafde.
In 1853 deed zij eene reis naar Europa, bezocht Engeland, waar zij op eene eervolle wijze ontvangen werd, Parijs en Zwitserland, en keerde toen naar haar vaderland terug. Vier jaren later bragt zij nogmaals een bezoek aan de Oude wereld. In lateren tijd heeft zij wederom een slavenroman, “Dred” getiteld, uitgegeven, doch deze maakte op verre na niet zooveel opgang als “Uncle Tom’s Cabin”. Ook door hare zedekundige schetsen, als bijvoorbeeld het bij ons bekende werkje “Kleine Vossen (Little Foxes)”, oogstte zij een welverdienden roem. Haar onbedacht ingrijpen in Byron’s levensraadselen deed echter in den jongsten tijd, althans in Engeland, haar veler toegenegenheid verbeuren.