Baruch of “de Gezegende”, een zoon van Nerija, was de vriend en reisgenoot van den profeet Jeremia, wiens uitspraken hij heeft te boek gesteld. Volgens Joséphus werd hij gedurende de belegering van Jerusalem door Nebucadnesar, evenals de profeet, in hechtenis gehouden, maar herkreeg, gelijk deze, vervolgens de vrijheid, om eene verblijfplaats te kiezen. Volgens Jeremía (XLIII: 3) bleef hij aanvankelijk in Palaestina en begaf zich later met den profeet naar Egypte.
Zijne verdere lotgevallen zijn onbekend. De eene sage vermeld, dat hij in Egypte is gestorven, en de andere, dat hij van dààr naar Babylon is getrokken en er tot aan het 12de jaar na de verwoesting van Jerusalem heeft geleefd.
Het boek Baruch, naar hem genoemd, vermeldt zijn vertoef te Babylon gedurende de verwoesting van Jerusalem, — ’t geen in strijd is met de geloofwaardige berigten van Jeremía. Hieruit blijkt, dat gemeld geschrift niet van hem afkomstig is. Het behoort tot de Apocryphe boeken van het Oude Testament en heeft een zonderlingen inhoud. Vermaningen, strafpredikatiën en troostredenen, tot de Israëlieten en Jerusalem gerigt, volgen elkander op. Het bevat onderscheidene onjuistheden, is in de Grieksche taal vervat zonder eenig blijk, dat het uit het Hebreeuwsch is vertaald, terwijl noch de Israëlieten, noch de Kerkvaders het als echt erkennen. Intusschen is het ouder dan het 2de boek der Maccabaeën, omdat het daarin wordt vermeld. Men heeft er Arabische en Syrische vertalingen van, die, volgens het getuigenis der geleerden, weinig verschillen van den bekenden Griekschen tekst.