Barras (Paul Jean François Nicolas, comte de), een van de meest bekende mannen der groote Fransche omwenteling, werd op den 30sten Junij 1755 te Foy in Provence uit een oud-adellijk geslacht geboren. Hij ging als luitenant met het regiment Languedoc naar Isle de France en vervolgens naar Indië, waar hij bij den aanval op Pondichery tegen de Britten streed. De tegenspoed der Fransche wapenen en de vrede bragten hem als kapitein naar Parijs, en de revolutie van 1789 vond bij hem een volkomen weêrklank.
Weldra was hij afgevaardigde voor den derden stand, gelijk zijn broeder voor den adel. Hij verklaarde zich tegen het Hof, nam den 14den Julij 1789 deel aan de bestorming der Bastille, evenals later (10 Augustus 1792) aan die der Tuilerieën. Daarna werd hem het bestuur opgedragen van het departement du Var; vervolgens werd hij benoemd tot lid der regtbank van gezworenen te Orleans en toen als commissaris van het leger naar Italië gezonden, waar hij zich met het bestuur van het graafschap Nizza belastte. In September werd hij lid van de Nationale
Conventie, stemde onvoorwaardelijk voor den dood des Konings, verklaarde zich tegen de Girondijnen en koos de zijde der Bergpartjj. In de vergadering der volksvertegenwoordigers vervulde hij eene ondergeschikte rol, en hij werd doorgaans belast met zendingen naar het leger. Toen hij, naar het leger in Italië teruggekeerd, vernam, dat zijne mede-afgevaardigden Bayle en Beauvais te Toulon in hechtenis waren genomen en dat er een prijs was gesteld op zijn hoofd, belegerde hij aanstonds Toulon en werd er bijgestaan door Bonaparte. De harde behandeling, die de bewoners van Toulon en van andere plaatsen in het zuiden van Frankrijk ondervonden, werd mede door hem veroorzaakt.
Toch behield hij, als een ijverig patriot, de gunst des volks. Juist om die reden was Robespierre hem niet genegen, maar toen deze hem wilde doen vallen, vereenigde zich Barras met anderen en vervulde eene hoofdrol op den 27sten Julij 1794. Toen namelijk de dusgenaamde Garde van Henriot de Nationale Conventie bedreigde, droeg deze het opperbevel over de gewapende magt op aan Barras. Deze verstrooide de Garde Henriot, nam Robespierre gevangen en zond hem naar het schavot.
Het schijnt, dat Barras van dat oogenblik af veel zachtmoediger is geworden. Hij ging in persoon naar den Temple, om te zorgen voor eene betere behandeling van den door Lodewijk XVI achtergelaten zoon, en snelde toen naar het Paleis van Justitie, om de voltrekking van het doodvonnis, dat over eene groote menigte was uitgesproken, te schorsen. De beschuldigingen, die in de Nationale Conventie tegen hem werden ingebragt, wist hij krachteloos te maken. In November 1794 werd hij secretaris en den 4den Februarij 1795 voorzitter van dat ligchaam en lid van het Comité de salut public. Nu verwijderde hij zich van de heftigste revolutionairen, ofschoon hij nog in Januarij 1795 het woord voerde tegen de uitgewekenen en deelnam aan het jaarfeest van den dood van Lodewijk XVI. Op den 10den Maart 1795 vervolgde hij de overblijfselen der Bergpartij met zoo grooten ijver, dat hij in de Conventie het vertrouwen der meerderheid verwierf. Den 5den October 1795, toen er in de sectie-vergaderingen verzet kwam tegen de Conventie, belastte deze hem met het opperbevel over de troepen, waarbij hij zijne toevlugt nam tot den steun van Bonaparte.
Toen Barras na de invoering der constitutie van 1795 als lid van het Directoire zitting nam, zorgde hij, dat zijn vriend Bonaparte tot bevelvoerend generaal in Italië benoemd werd, terwijl hij tevens diens huwelijk bevorderde met de weduwe de Beauharnais. Op den 4den September 1797 werd hij ten derden male met de dictatuur bekleed, en ook toen behield hij de overhand. Te midden van den algemeenen rouw over de talrijke deportaties gaf Barras, wiens hoofdgebrek bestond in zijne neiging tot brassen en geldverspillen, op het Luxembourg eene reeks van prachtige feesten, en hij wist zich een belangrijken invloed te verschaffen op de openbare aangelegenheden. Hij verijdelde het voornemen van den Raad van Vijfhonderd, om de adellijke personen in massa te deportéren. Toen het gezag van het Directoire meer en meer daalde, verbond hij zich met Sièyes om laatstgemelde constitutie af te schaffen en hij werkte mede tot de gebeurtenissen van 1799. Hij en Sièyes hielden zich staande, toen onderscheidene andere gezaghebbende mannen moesten aftreden. Men zegt, dat hem in die dagen de steun is beloofd der Britsche regering voor het geval, dat hij zich meester wilde maken van het oppergezag in Frankrijk, alsmede, dat hij met Lodewijk XVIII onderhandeld heeft over eene herstelling der Bourbons, waarbij hij 12 millioen francs en volkomene amnestie zou geëischt hebben, — dit alles is echter niet bewezen.
Nu echter veroorzaakte Sièyes, in verstandhouding met Bonaparte, de omwenteling van den 9den November 1799, zoodat Barras voor het consulaat wijken en zijne staatkundige loopbaan eindigen moest. Hjj begaf zich naar zijn kasteel Grosbois. Hier werd hij beschuldigd , dat hij de Jacobijnen begunstigde en de Bourbons weder in het land wilde helpen. Bonaparte deed hem door Talleyrand het opperbevel over de troepen op St. Domingo aanbieden, en toen Barras weigerde, bragt hij ook op hem de wet in toepassing, dat ieder ontslagen militair zich 40 Fransche uren (lieues) van de hoofdstad verwijderen moest. Hierop verkocht Barras zijne bezittingen in Frankrijk en begaf zich naar Brussel, waar hij een weelderig leven leidde. In 1805 ontving hij verlof om zich te Marseille te vestigen, maar stond er onder toezigt der policie. De prefect Thibaudeau wees hem aan als het hoofd eener zamenzwering, die de herstelling der Bourbons beoogde, en Barras werd naar Rome verbannen, waar de policie hem desgelijks in het oog hield.
Na verloop van een jaar werd hij, wegens eene dergelijke beschuldiging naar Montpellier gezonden. Na de eerste restauratie begaf hij zich naar Parijs, en Lodewijk XVIII vroeg hem meermalen om raad, waarbij hij den Koning steeds tot gematigdheid zocht te stemmen. Tijdens de vlugt des Konings bevond hij zich in Provence. Gedurende de honderd dagen werd hij naar Parijs genoodigd, maar hij hield zich verwijderd van alle staatszaken. Later kocht hij nabij Parijs het landgoed Chaillot en voerde met zijn groot vermogen een schitterenden staat. Het bevelschrift, waarin de leden der Conventie, die Lodewijk XVI ter dood veroordeeld hadden, werden verbannen, vermeldde den naam niet van Barras. Deze overleed op den 29sten Januarij 1829, waarna zijne gedenkschriften van regeringswege werden verzegeld.