Bard is de naam, die gegeven werd aan de dichters en zangers van de oude Galliërs en van andere Celtische volken, zooals de Brittanniërs, Kymren, Ieren en Schotten, Evenals de Skalden der Skandinaviërs, bezongen de barden de daden der góden en helden bij godsdienstige feesten of aan de hoven der vorsten, terwijl zij hun lied met harpspel begeleidden. Vooral bij den aanvang van den strijd zochten zij door een indrukwekkend gezang den moed en de geestdrift der dapperen te ontsteken. Naar gelang zij uit den stand der vorsten, der burgers of der boeren afkomstig waren, droegen zij den naam van prududds, teluwrs of clerws.
Volgens hunne betrekking noemden zij zich priveirdds (uitvinders), posveirdds (verspreiders van kunst en wetenschap) en arwyddweirdds (krijgsherauten), en naar hun rang waren zij awennyddions (leerlingen), bardd faleithiawg (barden-opziener) of bard ynys pryadain (voorzitter der barden). Laatstgenoemde droeg een hemelsblaauw kleed en geen zwaard. Toen zij door de Romeinen, Gothen en Wandalen uit Gallië verdreven werden, vestigden zij zich in Wales en verspreidden zich van hier over Ierland en Schotland, erfelijke gilden vormende, die een grooten invloed hadden op den vorst en het volk. In Wales werden hunne voorregten in 940 vastgesteld door koning Howel-Dha en in 1078 herzien door Gryffyth ap Conan. Somtijds werden er groote wedstrijden (eisteddfods) gehouden.
Eduard I deed in 1284 een groot aantal barden ombrengen, doch hun gild kreeg later nieuwen steun door den “Stoel van Clamorgan” in Wales, die tot vóór korten tijd is staande gebleven. In Ierland verdeelde men de barden in 3 klassen, namelijk in filedha, de zangers en herauten der vorsten, in breitheamhain, die somtijds regt spraken, en in seanachaidhe of geschiedkenners. Wegens hunne voorregten waren zij doorgaans gehaat bij het volk, zoodat zij wel eens de vlugt moesten nemen naar Schotland. Toch behoorden onderscheidene Iersche barden tot aanzienlijke geslachten, en zij wisten door het bezingen van de heldendaden der vaderen de vaderlandsliefde levendig te houden bij hunne tijdgenooten. Daarom waren zij bij de Engelsche koningen, die heerschappij voerden over Ierland, niet zeer gezien. Koningin Elisabeth gaf zelfs last, om zulke zangers, als men hen vond, op te hangen, omdat zij het volk tot oproer aanspoorden.
Door den slag aan de Boyne werd het gild der barden vernietigd. Als den laatsten Ierschen bard beschouwt men Turlogh O Carolan (geboren in 1670, overleden in 1737), wiens zangen door Furlary in het Engelsch zijn vertaald.
Ook in Schotland of Caledonië waren de barden erfelijke dienaren der vorsten en edelen. Hun gild is er in 1748 opgeheven. Overblijfselen der bardenzangen uit Wales zijn verzameld door Jones in zijne “Relics of the Welsh bards (Londen, 1794) door Owen en William, — van de Iersche bardenliederen vindt men een en ander in de “Reliquies of Irish poetry” van Miss Brocke en in de “Irish minstrelsy” van Hardiman.
Barden werden uitsluitend gevonden bij de Celtische volkeren, zij zijn bij de Germanen onbekend. Ten onregte wordt derhalve van de bardenzangen van deze gewaagd.