Bardaji y Azara (Don Eusebio de), een Spaansch staatsman, werd geboren in 1765 te Huete in Cuença, een gewest van Nieuw-Castilië. Hij behoorde tot een rijk en aanzienlijk geslacht, en werd reeds vroeg ingewijd in de verborgenheden der diplomatie door zijn oom don Jozef Nicolo de Azara, Spaansch gezant te Parijs en aldaar overleden in 1804. In 1808 was hij chef de bureau op de staats-kanselarij te Madrid en werd toegevoegd aan het Comité, dat door zijne onderhandelingen te Bayonne aan Karel IV en Ferdinand VII het verlies berokkende der kroon.
Hij volgde de Centrale Junta van Aranjuëz naar Sevilla en begaf zich vervolgens als gezant naar Weenen, om bij het hervatten der vijandelijkheden tusschen Oostenrijk en Frankrijk de belangen van Spanje te behartigen. Toen de oorlog in 1809 niet voorspoedig voor Oostenrijk afliep, keerde hij naar Spanje terug en werd door het Regentschap tot minister van Buitenlandsche Zaken benoemd. Nadat echter in 1812 de oorlog tusschen Frankrijk en Rusland uitbarstte, ging hij als gezant naar Petersburg en bewoog er den Keizer, om het Spaansche regentschap en zijne constitutie van 1812 te erkennen.
In het jaar 1816 benoemde Ferdinand VII hem tot gezant aan het hof van Turijn. Dewijl hij hier als de aanstoker van den opstand van 1821 werd beschouwd, vertrok hij van daar als ambassadeur naar Parijs. In 1822 stond hij eenige maanden aan het hoofd van het ministerie van Buitenlandsche Zaken, maar na de tweede afschaffing der Constitutie begaf hij zich ambteloos naar zijne goederen. Eerst in 1834 betrad hij weder het staatkundig tooneel, daar koningin Maria Christina hem tot voorzitter van de afdeeling Buitenlandsche aangelegenheden in den Koninklijken raad van Spanje en Indië benoemde. Even afkeerig van het soldaten-oproer van Augustus 1836, waardoor de constitutie van 1812 weder van kracht werd verklaard, als hij weleer een voorstander was geweest van die grondwet, verzette hij zich tegen het zwakke ministerie Calatrava, dat in Augustus 1837 aftrad. Door den invloed van Espartero werd Bardaji aan het hoofd geplaatst van een nieuw kabinet.
Dit moest weldra wijken; maar Bardaji was niet geneigd om de zwakheid van zijn ouderdom te erkennen en vrijwillig afstand te doen. Hij vormde nogmaals een ministerie, en wél een van zoo geringe bekwaamheid, dat de leden der Cortes reeds begonnen te glimlagchen, als een der ministers het woord nam. De Cortes werden ontbonden, maar de nieuwgekozene leden kwamen nog veel sterker in verzet tegen het zwakke bewind dan de voormalige. Intusschen maakte Bardaji op den 17den December 1837 eerst plaats voor den graaf van Ofalia. Toen zeide hij voor goed de staatkundige loopbaan vaarwel, en overleed te Madrid op den 7den Maart 1844.