Bambara of Bambarra is de naam van een uitgestrekt rijk der Negers in het binnenland van Noord-Afrika (Soedan). Het ligt aan de beide oevers van den bovenloop der Niger (Dsjoeliba) van Bammakoe af, waar die rivier uit de bergstreek van Seuegambië zich naar de vlakte spoedt, tot aan Silla. Het grenst ten noorden aan het gebied der Oeled Amer in de Sahara, en ten zuiden aan het schatpligtige Baedoe en het rijk Miniana.
Zijne oppervlakte wordt geschat op 4200 tot 4300 Q geogr. mijlen. Zij bestaat meerendeels uit vruchtbare, mildbesproeide, hier en
daar moerassige velden, terwijl zich in het westen lage granietgebergten verheffen. Graan, rijst, maïs, yamswortel, cassave en tabak worden er met goed gevolg verbouwd. Onder de boomen onderscheiden zich vooral de nuttige palm- en boterboom. De bewoners ten getale van 2 millioen, van welke ⅔ in slavernij verkeeren, behooren tot de Mandingo’s. Zij zijn buitgierig en oorlogzuchtig en drijven handel met geweven, blaauw gekleurde stoffen, met gemaakt goud en ijzer en met slaven.
Door ruiling verschaffen zij zich zout, en onder hunne muziekinstrumenten behoort eene uitgeholde kalabas met 5 snaren. De Mohammedaansche godsdienst is er de heerschende. De hoofdstad des rijks is Sego, aan beide zijden van de Niger gelegen, met 30000 inwoners. Tot de overige aanzienlijke steden behooren Bammakoe aan de westelijke grenzen, Marraboe met een aanzienlijken zouthandel, Koelikorro, Yamina met 10000 zeer welvarende inwoners, die een belangrijken handel drijven met de Arabieren der Sahara, Nyami, Silla, beide aan de Niger, en eindelijk Galloe en Moerdsja.