Niger (De) is de aanzienlijkste rivier van Midden Afrika. Zij ontspringt volgens het algemeen gevoelen onder den naam van Dsjoliba in het binnenland van Senegambië, in het landschap Sankaran, op 9° N. B., in het hooge Lomagebergte uit onderscheidene bronnen, wier wateren zich reeds na eene loop van 6 Ned. mijl tot eene rivier ter breedte van 50 Ned. el vereenigen. Deze doorstroomt in noordoostelijke rigting het landschap Kankan, ontvangt aan de linker zijde de Tankissoen snelt voorbij Segoe, waar zij reeds eene breedte heeft van 7 Ned. mijl. Hier wendt zij zich naar het oosten en daarna weder naar het noordoosten, omsluit met hare armen het eiland Dsjenni (132 Ned. mijl lang), stroomt naar het noorden en omsluit daarna nog grooter eiland, den naam van Mayo ontvangend.
Nadat zij hier haren loop heeft voortgezet door het meer Debo, verdeelt zij zich voor de derde maal in 2 armen, om het groote eiland Dsjimballa (bijna 300 Ned. mijl lang) te vormen. De westelijke arm draagt hier den naam van Witte, en de oostelijke dien van Zwarte Rivier, en op de plaats, waar zij zich vereenigen, is het land van talrijke zijrivieren doorsneden. Het verval van water is tot die plek toe zoo gering, dat het water der winterregens , zich aldaar in den omtrek vereenigend, vanhier wel eens terugstroomt naar het zuiden, tevens uitgestrekte weilanden bedekkend, en eerst na den regentijd zijn natuurlijken loop hervat. Ten noorden van het eiland Kora (21 Ned. mijl lang) wendt zich de rivier plotselijk naar het oosten, terwijl een kleine tak de voormalige rigting voortzet en naar de havenplaats Timboektoe snelt. Ten noorden van den oostwaarts kronkelenden hoofdarm ligt eene breede vlakte, in het binnenland door eene reeks van duinen begrensd. De rivier wordt hier door verschillende volken met verschillende namen, maar door de Toearegs met dien van N’eghirreoe of N’gir bestempeld, waaruit de naam van Niger is ontstaan. Hare oevers blijven vlak en zandig tot aan Bamba, maar zij ziet vervolgens hare wateren tot eene naauwere bedding beperkt. Vervolgens vormt zij de Knie van Boerroem en wendt zich naar het zuidoosten, den naam van Quorra aannemend, dien zij tot aan hare delta behoudt.
Boven gemelde Knie baant zij een weg door eene rotsachtige bergvlakte ter hoogte van 100 Ned. el en vormt er de merkwaardige stroomengte Tossaie, waar zij slechts 130—160 Ned. el breed is. In het landschap Boerroem vormt zij weder een groot aantal eilanden en zij heeft er hier en daar eene breedte van 11 Ned. mij!. Hare bedding gelijkt er op een breed, moerassig dal, door steile rotswanden en hooge duinen omzoomd. Waar de rivier niet over steile rotswanden naar beneden stort of zich tusschen rotsgevaarten moet heenwringen, snelt zij met middelmatigen spoed naar het zuiden. Tot aan de plaats, waar de steden Garo en Sinder zich verheffen, is de bedding rotsachtig, terwijl de stroomversnellingen en klippen talrijker worden en de moerassen aan den oever verdwijnen. Meermalen splitst zich de stroom in verschillende armen en omvat langwerpige eilanden. Hare snelheid bedraagt hier ongeveer 11 Ned. mijl in het uur. Bij gemelde steden bezit de Niger onderscheidene eilanden en het geheele dal, 10—15 Ned. mijl breed, is zorgvuldig bebouwd en digt bevolkt.
Verder naar beneden is het dal minder naauwkeurig afgebakend, totdat beneden den mond der Ssirba de bergketen van Bafele aan de oostzijde der rivier verrijst. Van Sinder verder benedenwaarts tot aan Ssai bedraagt hare breedte gemiddeld 1600— 2000 Ned. el, doch bij Ssai eene van slechts 650 Ned. el. Het hierop volgend gedeelte der rivier, schoon door Mungo Park bevaren, is minder goed bekend, doch van Wara af is zij beschreven door de gebroeders Lander, die haar van den mond af tot hiertoe bezochten. Onder N. B. wendt zich de rivier naar het oost-zuidoosten en stroomt op 5° O. L. van Greenwich langs Rabba. Tot aan deze stad strekken de waarnemingen der Engelsche Niger-expedities zich uit. De bedding der rivier is er breed en begeleid door eene vrij hooge bergketen. Bij Egga kromt zij zich rondom den Rennellberg (900 Ned. el hoog) naar het zuiden en behoudt deze rigting tot aan haren mond. Op 71/2—8° N. B. vormt zij een waterval ter hoogte van 360 Ned. el.
Hier zijn hare oevers zeer schoon, met schilderachtige rotskegels en met een weligen plantengroei versierd. Uit het oosten ontvangt zij hier de aanzienlijke Binue. Onder 51/2° N. B. verdeelt zij zich in armen, welke de delta van haren mond doorkronkelen en insluiten. Naar het zuidoosten stroomt de Bonny, naar hetwesten de Wari, en de hoofdstroom in het midden draagt den naam van Noen. Welige mangrovewouden omzoomen de talrijke eilanden langs de zee ter plaatse, waar over eene kustlengte van 600 Ned. mijl de Niger door middel van 20 monden hare wateren uitstort in den Atlantischen Oceaan (Golf van Benin). In den regentijd staan de deltalanden onder water, en in het drooge saizoen stijgen er gevaarlijke uitwasemingen omhoog.
De Niger der Ouden is geenszins de door ons beschrevene rivier; Plinius en Ptolemaeus gaven dien naam aan de Oed Gir ten oosten van de oase Toeat. In latere eeuwen werd door de handelsbetrekkingen der Arabieren de kennis van de Nijl weinig vermeerderd, en de middeneeuwen voegden er nieuwe dwalingen bij. Een nieuw tijdperk voor de kennis van deze rivier ontstond na de stichting van het Afrikaansch Genootschap, bepaaldelijk door de togten van Mungo Park en Laing, die de eerste betrouwbare berigten leverden over de bronnen van de Niger, terwijl haar benedenloop nog lang onbekend bleef. De eerste vermoedens omtrent haren mond werden geopperd in 1802 door Reichard en in 1830 tot zekerheid gebragt door de gebroeders Lander. Omtrent den benedenloop van de Niger zijn wij belangrijke mededeelingen verschuldigd aan Barth, en die benedenloop wordt tegenwoordig geregeld tot aan Rabba door Engelsche stoombooten bevaren.