Bahama-eilanden, ook Lucayische-eilanden genaamd. Deze Britsch-West-Indische groep, die zich van het schiereiland Florida tot aan Haïti zuidoostwaarts over een afstand van 150 geogr. mijlen uitstrekt, ligt tusschen 21° 23' en 27° 31' N. B.
Ten westen is zij door de straat van Florida van het evenzoo genoemde gewest en ten zuiden door het oude Bahama-Kanaal van Cuba gescheiden; zij bevat 20 groote en 630 kleine eilanden, klippen en riffen met. eene gezamenlijke oppervlakte van 166 □ geogr. mijlen.
Deze rusten op eene ontzettend groote opstapeling van koraalgewrochten, die door lengte van tijd in vast gesteente herschapen zijn, waarna zij door de werking der onderaardsche krachten boven den waterspiegel zijn opgestuwd.
Eene aanzienlijke uitgestrektheid — de Bahama-banken — ligt nog 5 tot 7 Ned. el beneden de oppervlakte der zee. Tot de voornaamste van deze behooren de Kleine Bank, waarop zich de eilanden Bahama en Abaco verheffen, en ten zuiden van deze, door het Providence-Kanaal er van gescheiden, de Groote Bahama-bank, die zich naar den noordkant van Cuba uitstrekt en hiervan gescheiden is door het oude Bahama-Kanaal.
Deze banken, benevens de riffen en stroomen, maken er de scheepvaart zeer gevaarlijk.
De oppervlakte der eilanden, welke in het algemeen laag zijn, is gedeeltelijk rotsachtig, gedeeltelijk zandig en met witten mergel bedekt, zoodat sommige gewassen er een weligen bodem vinden. Er zijn vele zoute meren, wier wateren met de eb en vloed dalen en rijzen.
Het klimaat is er aangenaam en gezond en er bestaat een bepaald verschil van twee jaargetijden. De winter duurt er van November tot Maart en de thermometer wijst er dan 19° tot 26° C., terwijl hij in den zomer tot 30° en zelfs tot 37° C. rijst.
De voorjaarsregentijd valt er zamen met de maand Mei en de najaarsregentijd duurt er van September tot het laatst van November.
Orkanen heeft men alleen opgemerkt op de zuidelijkst gelegen eilanden, en de aardbevingen zijn er op verre na niet zoo vreeselijk als op de oostelijke West-Indische eilanden.
Overal verheffen zich bosschen, die uitmuntende houtsoorten leveren, en de mahonie-boom prijkt er met ongemeene pracht. De boomen behouden er hun loof en bloeijen tweemaal, maar de vruchten van den tweeden bloeitijd worden eerst in het voorjaar rijp.
Men verbouwt er katoen, maïs, bataten, maniok, meloenen, ananassen en arrowroot.
De veeteelt is er gering, maar de visscherij van te grooter belang.
Behalve wilde zwijnen vond men er weleer geene zoogdieren, maar fraaije vogels zijn er in menigte. Het rijk der delfstoffen levert er voor den mensch alleen zout. Reeds gemelde voortbrengselen vormen er de uitvoer-artikelen, terwijl er levensmiddelen, manufacturen en andere fabriekwaren worden ingevoerd.
De gezamenlijke eilanden tellen 28000 inwoners en vormen een Britsch gouvernement met eene op Engelsche leest geschoeide vertegenwoordiging. De gouverneur en een wetgevende raad van 12 leden vormen het Hooger-huis en daarnaast vindt men het Lager-huis, dat 28 leden telt.
De voornaamste groepen en eilanden zijn: de Turks-eilanden ten noorden van Haïti,— ten westen van deze Groot- en Klein-Inagua, de Providenciales en de Caïcos-eilanden, — verder noordwestwaarts Mariguana met de Planas-eilanden, voorts Acklin,Crooked-islands en Samana, — nog verder Long-island met 2 zoute meren, en ten noorden van dit laatste Key en Wattling, ten zuidwesten de Mucaras, en ten noordwesten de Exuma-eilanden, — ten noorden van deze Salvador (Guanahani), waar Columbus den 12den October 1492 het eerst den grond der Nieuwe wereld betrad, voorts Eleuthera en ten westen van dit laatste New-Providence (8 □ geogr. mijlen groot) met de vesting Nassau, de woonplaats van den gouverneur, — verder westwaarts, aan den oostelijken zoom der groote Bahama-bank, het eiland Andros en de meer noordelijk gelegen Berry- en Bemeni-eilanden , — eindelijk ver in het noordwesten, op de Kleine Bahama-bank, Abaco en Groot-Bahama (10 ½ □ geogr. mijl), beide onbewoond.
Nadat Columbus op Guanahani geland was, en aan dit eiland den naam van San Salvador gegeven had, zeilde hij naar Long-island, naar de Mucaras en naar Cuba. De Spanjaarden namen toen de geheele groep in bezit en noemden haar Los Cayos (de klippen).
Wegens veel belangrijker ontdekkingen lieten zij echter het bezit van deze eilanden varen. Sedert 1632 behooren zij aan de Britten, die de gunstige ligging dier groep aan de groote waterwegen van Europa naar Amerika zeer goed hadden opgemerkt.
De eerste volkplantingen hadden er echter met groote moeijelijkheden te worstelen;
zij wierden vooral door zeeroovers verontrust. Gedurende den onafhankelijkheids-oorlog werden de Bahama-eilanden een korten tijd door de Amerikanen bezet; ze zijn in 1781 door de Spanjaarden van Cuba veroverd, maar bij den vrede van Versailles teruggegeven.