Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bacon(Francis)

betekenis & definitie

Bacon (Francis), viscount van St. Albans, lord van Verulam, is een der meest merk­waardige mannen op het gebied van weten­schappelijk onderzoek.

Hij was de zoon van bovenvermelden Nicolaas Bacon en werd ge­boren te Londen den 22sten Januarij 1561. Reeds als kind openbaarde hij een uitmun­tenden aanleg, en hij was de lieveling van koningin Elisabeth, die hem in scherts haren kleinen zegelbewaarder noemde.

Reeds op 14- jarigen leeftijd begaf hij zich naar de univer­siteit te Cambridge en legde zich er met ijver toe op de studie der Oude letteren. Zjn va­der bestemde hem voor de staatsdienst, en Francis begaf zich, naar de gewoonte dier dagen, in het gevolg van den Engelschen gezant naar het Fransche Hof. Deze, sir Pawlet, belastte hem met gewigtige bezighe­den en ook met eene zending naar de Ko­ningin, welke hij naar genoegen van deze volbragt. Toen hij naar Frankrijk was terug­gekeerd, doorreisde hij vele gewesten van dat land om er de zeden en gewoonten te leeren kennen en hij deelde de vruchten zijner waarnemingen mede in een belangrijk boek over den toenmaligen toestand van Europa.

De dood zijns vaders riep hem naar Enge­land terug en legde hem de verpligting op, om een beroep te kiezen, waardoor hij in zijne behoeften kon voorzien. Hij legde zich toe op het verkrijgen van eene regtsgeleerde practijk, maar weldra benoemde de Koningin dezen geleerde, toen eerst 28 jaren oud, tot buitengewoon raadsheer, en in 1593 werd hij gekozen tot lid van het Huis der gemeen­ten, waar hij zich schaarde aan de zijde der vrienden van het Hof. Graaf Essex was zijn begunstiger, maar des te meer haalde hij zich het ongenoegen op den hals van diens staat­kundigen tegenstander, van den magtigen Cecil. Intusschen gingen de geldelijke om­standigheden van Bacon hard achteruit, en Essex kon haren ondergang alleen voorko­men door aan Bacon een landgoed te schen­ken, hetwelk deze aanstonds ver beneden de waarde verkocht. Toen Essex niet lang daarna in ongenade viel bij het Hof, trok Bacon zich niet alleen laaghartig terug, maar nam, toen de graaf met een proces werd lastig gevallen, aanstonds het opstellen der acte van beschuldiging op zich.

Algemeene veront­waardiging des volks was het loon van zulk een verraad, aan de vriendschap gepleegd,— zelfs van de zijde van het Hof ontving hij geenerlei dank voor zijne gedienstigheid. Geen staatsambt werd hem opgedragen, hoe­wel hij zich beijverde, om in het Lager Huis de regering te ondersteunen. Met ontevreden­heid vervuld, stond hij op het punt om En­geland te verlaten, toen Elisabeth stierf en Jacobus I den troon beklom. Deze vorst be­wees aan Bacon in ruime mate zijne gunst en verleende hem nog in het jaar zijner troonsbeklimming de ridderlijke waardigheid. Niet lang daarna werd aan Bacon van wege het Parlement de last opgedragen, om den Koning bekend te maken met de ongeregtigheden, die door de leveranciers in’s Vorsten naam werden gepleegd, en hij kweet zich daarvan op zulk eene uitmuntende wijze, dat het Huis der Gemeenten hem daarvoor openlijk dank betuigde en Jacobus I hem tot raadsheer des Konings met een aanzien­lijk jaargeld benoemde.

Zijn roem als schrij­ver, zijn voorspoed als advocaat en zijne gehechtheid aan den magtigen hertog van Buckingham — dat alles werkte zamen, om hem de gunst te bezorgen van het Hof. Hij werd procureur des Konings, solliciteur-generaal (1613), zegelbewaarder (1617) en lord- kanselier (1619). Daarna werd hij benoemd tot pair des rijks en verkreeg den titel van baron van Verulam, en in 1620 dien van viscount van St. Albans. Bragten de inkom­sten, aan zijne hooge waardigheden verbon­den, en een rijk huwelijk zijne geldelijke omstandigheden op een beteren voet, toch deed gebrek aan geld hem struikelen op zijne staatkundige loopbaan.

In 1621 werd voor Pairskamers de beschuldiging tegen hem ingebragt, dat hij zich had laten omkoopen en dat hij het staats-zegel misbruikte, om zijne vrienden te bevoordeelen. Hij werd veroor­deeld tot eene geldboete van 40000 pond sterling en tot opsluiting in den Tower op genade des Konings, — een welverdiend vonnis, dat nog strenger werd gemaakt door de be­paling, dat hij voortaan onbevoegd zou we­zen om eenig staatsambt te bekleeden. Men kan slechts ter zijner verschooning aanvoe­ren, dat hij niet bepaald uit eigenbaat, maar alleen ten gunste van anderen zich tot onge­oorloofde daden had laten vervoeren. Weldra herkreeg hij intusschen zijne vrijheid, en tevens werden de overige eischen van het vonnis verzacht. Hij zag zich vrijgesteld van de boete en zelfs met een aanzienlijk pensioen begiftigd. Nadat Karel I den troon beklommen had, werd hij weder tot lid van het Parlement gekozen, hoewel zieke­lijkheid hem verhinderde, aldaar zitting te nemen. Hij overleed den 9den April 1626 op eene reis op een landgoed van den graaf van Arundel te Highgate.

Moge zich het staatkundig leven van Ba­con in een ongunstig licht vertoonen, zijne veelomvattende werkzaamheid op het gebied der wetenschap is boven elken blaam verhe­ven. Met regt wordt hij beschouwd als de grondlegger der hedendaagsche natuurkunde, namelijk van die wijsbegeerte der natuur, welke zich beijvert, om in alle verschijnse­len van het leven der natuur en der menschen denzelfden geest aan te wijzen en wél langs den weg der waarneming, der erva­ring. Bacon beschouwde de wijsbegeerte en de natuurkunde als twee methoden van na­tuurbeschouwing en vond de oorzaak van beider geringen vooruitgang in de omstan­digheid, dat tot op dien tijd bij de natuur­kunde een leidend denkbeeld en bij de wijs­begeerte eene voldoende ervaring vruchteloos werd gezocht.

Om te bewijzen, hoe alle we­tenschappen van denzelfden geest doordron­gen moeten worden, ondernam hij de reus­achtige taak, om het geheele gebied der menschelijke wetenschap te onderzoeken, voor elke wetenschap de methode, van alle den onderlingen zamenhang aan te wijzen, de eenheid in het licht te stellen, die alle wetenschappen bezielt en alles te verwijde­ren wat niet tot de wetenschap behoort. Hij volvoerde die taak in zijne twee voornaam­ste werken “De dignitate et augmentis scientiarum (Over de waardigheid en de uitbrei­ding der wetenschappen)”, behalve te Lon­den in 1605 ook elders, bijvoorbeeld te Lei­den in 1652 uitgegeven, en “Novum organon scientiarum (Nieuw zamenstel der weten­schappen)”, welk laatste in 1620 te Londen en in 1650 te Leiden in het licht verscheen. Het eerste werk geeft een algemeen overzigt zoowel van de toen bestaande als van de latere wetenschappen en kan beschouwd wor­den als eene soort van encyclopaedie. Het tweede, nagenoeg terzelfder tijd ontworpen en reeds in 1607 in handschrift gereed, maar eerst later uitgegeven, is eene methodologie (aanwijzing van den behandelingsweg) der wetenschappen. Bacon ontstak daardoor voor zijne tijdgenooten het licht van een nieuw leven des geestes. Het onderzoek der natuur werd beschouwd als de belangrijkste aange­legenheid, zoodat de dorre scholastiek op den achtergrond geraakte. Hij bragt op deze wijze de ervaringswetenschap in eere. Het Baconismus, of de methode om de wetten der stof en des geestes door waarneming te on­derzoeken, werd vervolgens uitgebreid door Locke en in Frankrijk vooral door Condillac.

Het zal niemand verwonderen, dat Bacon bij zijne pogingen om een nieuw zamenstel van wetenschappen op te trekken wel eens misgetast en veel over het hoofd gezien heeft. Zijne encyclopaedie, welke ten grondslag strekte voor die van d’Alembert, is niet lan­ger geschikt, om de wetenschappen van onze dagen behoorlijk te plaatsen. Toch rust zijn ontwerp op een juist denkbeeld, en hieruit ontspringt een stroom van levenwekkende voorstellingen, die weldadig hebben gewerkt op de hervorming der wetenschap. Bij de verdeeling der wetenschappen gaat Bacon uit van de juiste gedachte, dat die verdeeling bepaald moet worden door den aard van ’s menschen kenvermogen. In de theorie van dit laatste onderscheidt hij het geheugen, de verbeelding en het verstand, en tegenover deze plaatst hij, naar rangorde, de geschiedenis, de dichtkunst en de wijsbegeerte.

Daar de poëzie eigenlijk niet tot de wetenschappen behoort, houdt hij niets anders over dan de geschiedenis en de wijsbegeerte. Deze laat­ste verdeelt hij in de leer omtrent God, de natuur, en den mensch. De leer omtrent God moet volgens hem alleen dienen ter bestrij­ding van het atheïsmus en tot nasporing van de wetten der natuur, zoodat door hem zoo­wel de bepaling der kerkelijke leerstellingen, als buiten het gebied der ervaring gelegen, als de openbaring, welke geene wetenschap is, daarvan wordt uitgesloten. Hij plaatst zich daarbij op het standpunt der gestrenge supranaturalisten, voor wie de geopenbaarde leer geen bewijs behoeft.

Tevens blijft hij getrouw aan zijn beginsel, dat ervaring al­leen den weg kan wijzen naar den tempel der wetenschappelijke kennis, en gemelde beperking der wetenschappelijke theologie bood het voordeel aan, dat daardoor alle bo­vennatuurlijke zaken van het grondgebied der wetenschap werden verbannen. De na­tuurlijke wijsbegeerte wordt door hem ver­deeld in speculatieve (physica en metaphysica) en operatieve (mechanica, natuurlijke magie en technologie). De leer omtrent den mensch splitst hij in eene “philosophie der menschheid” en in eene “philosophie van den bur­gerstaat”, en deze laatste bevat 3 deelen, het gezellig leven, de nijverheid, en den staat met het staatsbestuur, welke weder in onderdeelen zijn verdeeld.

Belangrijker, dan deze verdeeling der we­tenschappen, waren in die dagen de aanwij­zingen en wenken, die hij mededeelde in zijn “Organon” over de studie der natuur­kundige wetenschap. Hij ging uit van de ge­dachte, dat de mechanische kunsten gedurig grooter uitbreiding verkregen, terwijl de wijs­begeerte sedert eeuwen op dezelfde hoogte bleef. Hij vond de oorzaak van dat verschijn­sel niet in de zaak zelve, maar in de on­bruikbaarheid der methode. De logica van dien tijd met hare syllogistische vormen leidde alleen tot verdeeldheid en twist, maar geens­zins tot het ontdekken der waarheid. Zij is dus geheel en al ongepast voor de natuur­kunde, wier wetten wij door waarneming en door bespiegeling moeten vinden. Hij stelt derhalve de ervaring steeds op den voorgrond.

In de toepassing zijner methode op de voor­werpen, waarmede wij ons bekend willen maken, onderscheidt Bacon, in navolging van Aristóteles, vier beginselen van al het be­staande, namelijk de stof (materia), den vorm (forma), de werkende oorzaak (efficiens) en het einddoel (finis). Aan de werkende oor­zaken en de stof wijst hij eene plaats aan op het gebied der physica, aan de forméle oor­zaken en aan het einddoel eene op dat der metaphysica. De methode en de omvang der physica worden met juistheid en naauwkeurigheid bepaald. Hij toont aan, dat de stof en de werkende oorzaak enkel betrek­king hebben op afzonderlijke feiten, maar nog geen uitsluitsel geven over het algemeen verloop der dingen. Dit laatste is de ware vormende oorzaak (causa formalis), welke in eene natuurwet gelegen is, die wij door inductie of gevolgtrekking moeten vinden.

Door de toepassing van dit beginsel onder­scheidt zich de nieuwe natuurkunde van de oude. Vooral komt hij op tegen het gebruik van eindoorzaken (causae finales) als midde­len van verklaring, en hierdoor bewees hij voorzeker eene onschatbare dienst aan de wetenschap. Hij beweerde niet, dat de eind­oorzaken in strijd waren met de wetten der natuur, maar hij verwees die naar het ge­bied der bovennatuurkunde. Op deze wijze zuiverde hij de wetenschap van de metaphysische bespiegelingen, die haar te voren ver­ontreinigden.

Door het invoeren der ervaringsmethode is Bacon een van de voornaamste grondleg­gers der moderne wetenschap in haren geheelen omvang. Naast den algemeenen invloed, dien hij heeft gehad op den gang van het we­tenschappelijk onderzoek, treden zijne ont­dekkingen in de schaduw, al mag men deze ver van onbelangrijk noemen. Hij had eenig denkbeeld van de wet der wederzijdsche aan­trekking (gravitatie), die later door Newton bewezen werd. Hij had eene soort van lucht­pomp bedacht, waardoor hij op het spoor kwam van de veerkracht en van het gewigt der lucht, die vervolgens door Galileï en Torricelli werden ontdekt. Ook heeft hij over na­tuurlijke historie en geneeskunde, over regtsgeleerdheid en wijsbegeerte, over zedeleer en oude letterkunde, over geschiedenis en sterrekunde belangrijke werken geschreven. Zijne gezamenlijke geschriften zijn uitgege­ven door Rawley (Amsterdam, 1663), door Mallet (Londen, 1740), door Montague (Lon­den, 1825—1834), en eindelijk door Ellis, Spedding en Heath (Londen, 1857—1862). Vooral Macaulay en Dixon hebben dezen Bacon tot het onderwerp gemaakt hunner beschouwin­gen; Dixon zocht te vergeefs de gedragingen van dien talentvollen man te verdedigen.

< >