Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Baalbeck

betekenis & definitie

Baalbeck of Stad van Baäl, welligt het oude Baäl-Gad of Baäl-Hamon des Bijbels, was weleer eene beroemde en prachtige stad in Syrië, wier naam gedurende korten tijd door dien van Heliópolis (Zonnestad) vervan­gen werd, en thans een gering vlek, aan den voet van den Anti-Libanon in Coelesyrië ruim 1000 Ned. el boven de oppervlakte der zee gelegen. De bevolking bestaat er uit 400 Christenen en 800 Mohammedanen.

In hare na­bijheid liggen op 3 plaatsen de bouwvallen van het oude Baalbeck. Aan de westzijde vindt men den zoogenaamden zonnetempel, een uitgestrekt gebouw met onderscheidene pleinen, — verder zuidwaarts een kleineren tempel, die beter is bewaard gebleven, — en nog verder naar het zuidwesten een derden tempel, koepelvormig van gedaante. Bij dezen laatste heeft men een nieuwerwetschen toren gebouwd, om het gewrocht uit een Heidensch tijdperk in eene Grieksche Kerk te herschep­pen. Eene Dorische zuil, eene Turksche moskée en eenige andere gebouwen liggen er verstrooid en zijn te zamen omgeven door een muur, die 3 tot 4 Ned. el hoog en op gelijke afstanden met vierkante torens voor­zien is. In hoever een en ander afkomstig is van de oude Stad van Baäl, kan niet met zekerheid worden beslist. Men onderscheidt in de geschiedenis dezer stad 3 tijdperken. Uit het eerste zijn de reusachtige gehouwen steenen afkomstig, waarop de tempels ver­rijzen , — uit het tweede de bouwvallen der tempels, die volgens veler gevoelen van Romeinschen oorsprong zijn, — en uit het derde de Moorsche muren en torens.

Eerstvermelde steenklompen vormen een gedeelte der grondslagen van een hoog plein, waarop de ruïnen van latere dagteekening te vinden zijn. Aan de westzijde rust de onder­ste rij dier steenen op een fondament van ruwe rotsbrokken en bestaat uit 8 blokken van welke de kleinste 10, de grootste bijna 13 Ned. el lang, ruim 2½ Ned. el breed en 1 Ned. el hoog is. De volgende rij bestaat uit slechts 3 steenen, die te zamen eene lengte hebben van ruim 60 Ned. el. Aan de noordzijde rusten 10 groote steenklompen op een grondslag van rotsbrokken. Het is zeer wel mogelijk, dat deze steenen behoord heb­ben tot een gebouw, dat aan de dienst van Baäl of van de Zon was gewijd. Niet ver van den ringmuur ligt de steengroeve, waaruit die reusachtige steenklompen zijn opgedolven, welke uit een digten of korreligen kalksteen bestaan. In de rotswanden ontwaart men er natuurlijke en kunstmatig uitgehouwen grot­ten, die vermoedelijk tot begraafplaatsen heb­ben gediend.

Het stichten van een tempel op gemeld plein, door die steenklompen gevormd, wordt toegeschreven aan Antonínus Pius, omdat in die dagen de Corinthische stijl, waarin dat gebouw is opgetrokken, te Rome in zwang was. Toch is het onverklaarbaar, wat dezen Keizer bewoog, om op die afgelegen plek zulk een prachtig gebouw te doen verrijzen. Reizigers van den laatsten tijd — bijvoor­beeld Schubert — zijn dan ook van meening, dat die tempel door de Syriërs gesticht, maar door de Romeinen voltooid is. De Romeinsche bouwkunst wilde er twee tempels oprigten uit oude en nieuwe bouwstoffen. De eene, die voltooid werd, was gewijd aan de Zon, en de andere, van veel grooteren omvang, zou geheiligd wezen aan alle goden van Heliópolis.

Zes grootsche zuilen, die er zich heden ten dage nog verheffen, zouden een gedeelte vormen van den buitensten zuilen­gang. Ten zuiden van dit bouwgewrocht stond de kleinere tempel, welke niettemin tot de grootste tempelgebouwen behoorde. Van de 14 zuilen der noordzijde staan er thans nog 9, van de 14 der zuidzijde 4, en van de 8 der westzijde slechts 3, en deze overblijfselen stellen den bezoeker in de ge­legenheid , om de keurigheid der uitvoering van de verschillende deelen op te merken. De wanden van den tempel binnen den zui­lengang zijn zeer eenvoudig en alleen aan de 4 hoeken met smaakvolle pilasters versierd. Een gedeelte van het gebouw is in eene Saraceensche vest herschapen, en ook het inwendige van den tempel bevat vele beval­lige ornamenten van den Corinthischen stijl.

De grootere tempel — het vermelde Pan­theon , — staat hooger op boogvormige fun­damenten. Langs trappen bereikt men den hoofd-ingang in het oosten. Daarop volgen pleinen, die eene lengte en breedte hebben van ongeveer 100 Ned. el, en daarop trappen, die naar den zuilengang van den tempel leid­den. Die gang bestond uit onderscheidene rijen zuilen, die zich ter hoogte van 18 of 20 Ned. el verhieven. De lengte van den geheelen tempel van het oosten naar het wes­ten bedroeg ongeveer 330 Ned. el. Dit groot­sche gebouw is echter nooit voltooid, en veel, dat de reizigers er in de 17de eeuw nog aan­schouwden, is thans verdwenen. Toch ver­heffen er zich aan de zuidzijde van den zui­lengang zes zuilen , die tot de merkwaardig­ste gedenkteekenen der oude bouwkunst be- hooren.

Wij hebben ook van een koepelvormigen of ronden tempel gesproken. Dit gebouw is klein — buiten den omringenden zuilengang slechts 10 Ned. el in doorsnede—, maar bij­zonder fraai. Het bestaat uit twee gedeelten; het onderste is in Ionischen , het bovenste in Corinthischen stijl opgetrokken. Het eerste is in eene Grieksche kerk veranderd, en het geheel maakt een hoogst aangenamen indruk.

Volgens de sage is Baalbeck door koning Salomo gesticht tot eene woonplaats voor de Koningin van Saba. Ten tijde der Romeinen werd zij onder den naam van Heliópolis (Zonnestad) in eene kolonie herschapen en met het jus Italicum begiftigd. Vervolgens werd zij na eene dappere verdediging door Aboe Obeida, een veldheer van den khalif Omar, ingenomen, en met Syrië viel zij voorts ten deel aan Egypte. In de 11de eeuw voerde de Sultan van Aleppo er heerschappij, en gedurende de kruistogten was zij getuige van menigen strijd. In 1139 bood haar vaste muur 7 weken lang wederstand aan Zenki, en toen de stad ingenomen was, duurde het nog 11 dagen eer de citadel zich bij verdrag overgaf. Dit verdrag werd echter schandelijk geschonden door den tiran, die de dappere verdedigers deed kruisigen. Ayoeb, de vader van Saladijn, werd er stadhouder, en laatst­genoemde sleet er eenige jaren zijner jeugd.

In 1157 werd de stad door Noereddin ver­overd, en in 1170 door eene aardbeving ver­woest. In 1237 werd Ismaël beheerscher van het herbouwde Baalbeck, en in 1260 werd zij door de Mongolen ingenomen en verwoest. In 1401 moest zij zich onderwerpen aan Timoer en onderhoud verschaffen aan zijn leger. Wat de Arabieren, Tartaren, Turken hadden verschoond, werd echter in 1759 door eene vreeselijke aardbeving vernield.