Athanasius, een der meestberoemde kerkvaders en “de vader der orthodoxie” bijgenaamd, werd tegen het einde der 3de of in den aanvang der 4de eeuw geboren te Alexandria. Hij wijdde de jaren zijner jeugd aan de godgeleerdheid, de Grieksche letterkunde en ascetische oefeningen.
Zijne uitstekende gaven bezorgden hem de toegenegenheid van bisschop Alexander, en reeds in 419 was hij diaken der gemeente te Alexandria en vertrouwde raadsman van zijn begunstiger. Toen in die dagen de Ariaansche twist zich verhief, ondersteunde Athanasius met woord en daad de maatregelen van Alexander tegen Arius. Hij vergezelde als eerste diaken in 325 den bisschop naar de algemeene kerkvergadering te Nicaea, waar hij door zijne krachtige wederlegging der stellingen van Arius veler bewondering en veler haat gaande maakte. Toen bisschop Alexander in 326 overleed, werd Athanasius tegen zijn wensch tot diens opvolger gekozen. Van dien tijd af begint zijn langdurige strijd tegen de Arianen (zie onder Ariaansche strijd). Door deze werd hij valsch beschuldigd. De synode te Caesaréa zou de zaak onderzoeken, maar Athanasius weigerde er te verschijnen, omdat zijne aanklagers tevens zijne regters zouden zijn. Terstond ontving hij het bevel, om op eene Synode te Tyrus (335) zich te verantwoorden. Hij kwam er, om de bedreiging des Keizers te ontgaan, die hem met gewapenden wilde laten halen, en was door 49 Egyptische bisschoppen vergezeld. Daar het te voorzien was, dat hij veroordeeld zou worden, nam hij de wijk naar Constantinopel, om zich hier in persoon voor den Keizer te regtvaardigen. Het gelukte hem, een keizerlijk bevelschrift te verkrijgen, waardoor de Keizer de bisschoppen opriep, om zich aan zijn Hof te verantwoorden, maar die mannen hadden reeds een besluit genomen, waardoor Athanasius van zijn ambt ontzet en geëxcommuniceerd werd. Toen zij hem tevens aan den Keizer voorstelden als een gevaarlijk man, die gedreigd had, den uitvoer van koren van Alexandria naar Constantinopel te verhinderen, werd Athanasius naar Trier verbannen. Eerst in het jaar 338 werd dat vonnis door de zonen van Constantijn opgeheven, waarna Athanasius naar Alexandria terugkeerde.
Toen nam de regtzinnige reactie een aanvang. Ariaansche bisschoppen moesten overal voor orthodoxe plaats maken. Weldra verhieven zich klagten tegen Athanasius, waarnaar de Ariaansche keizer Constantius gretig luisterde. Athanasius belegde daarentegen eene synode van bijna 100 bisschoppen, die de aangevoerde beschuldigingen wederlegden, en er vertrokken gezanten naar Rome, om er de geestelijkheid tot de zijde van Athanasius over te halen. Dit geschiedde: paus Julius koos de partij van Athanasius, doch daar 90 Ariaansche bisschoppen op eene synode te Antiochia (331) het besluit hadden genomen, dat een bisschop, die door eene synode was afgezet, niet weder met die waardigheid mogt worden bekleed, zoo werd hij van zijn ambt beroofd en door Gregorius uit Cappadocië vervangen. Athanasius nam de vlugt naar Rome, waar paus Julius terstond eene synode zamenriep, waarop Athanasius door omstreeks 50 bisschoppen vrijgesproken werd.
Athanasius leefde als balling te Rome, totdat zijn begunstiger, keizer Constans, zijn broeder Constantius tot het houden eener algemeene synode wist te bewegen, waar de Kerkelijke zaken behandeld en geregeld zouden worden. In 347 verschenen te Sardica in Illyrië omstreeks 170 bisschoppen, waaronder zich 70 uit het Oosten bevonden. Toen deze vorderden, dat Athanasius, als aangeklaagde, geene zitting zou hebben in de vergadering, en de Westersche geestelijken zich daarmede niet konden vereenigen, verlieten eerstgenoemden Sardica en hielden eene afzonderlijke synode te Philippopolis, waar de Athanasianen, die te Sardica waren vrijgesproken, met hunne begunstigers, den bisschop Hosius van Cordova, paus Julius van Rome en bisschop de Protogenes van Sardica, geëxcommuniceerd werden. Aldus werd de band der gemeenschap tusschen de Westersche- en Oostersche kerk verbroken, en de verbittering der partijen was zoo groot, dat te Adrianopel 10 Christenen, die de gemeente der Arianen verlaten hadden, onthoofd werden.
Nadat Constantius, door de bedreigingen van zijn broeder Constans verschrikt, het banvonnis der verjaagde bisschoppen had opgeheven, begaf zich Athanasius, die na den afloop der synode te Sardica zijn verblijf gevestigd had te Aquileja, op uitnoodiging van
Constantius naar Constantinopel, stelde hier tegenover den eisch des Keizers tot vrije godsdienstoefening der Arianen in Alexandria dien van een dergelijken vrijdom voor zijne partij in Antiochia, en keerde over Jeruzalem naar Alexandria terug. Zijn vertoef in het Westen was van grooten invloed geweest, daar hij er niet alleen aan zijne leer, maar ook aan de ascese en het monnikwezen ingang had weten te verschaffen. Het Arianismus, dat inmiddels in Egypte groote vorderingen had gemaakt, werd door hem zonder eenige verschooning onderdrukt. IJveriger dan ooit deed hij de Ariaansche bisschoppen plaats ruimen voor de orthodoxe.
Het jaar 350 was getuige van een keerpunt in zijn leven. Zijn beschermer Constans werd door Magnentius vermoord, en reeds begonnen de Eusebianen weder het hoofd op te steken. Intusschen bleef Constantius werkeloos, omdat de magtige bisschop van Alexandria hem gevaarlijk kon worden, en vooral ook omdat Magnentius in Egypte zich aanhang zocht te verschaffen. Maar toen deze het onderspit dolf, vonden de aanklagten tegen Athanasius beter gehoor bij den Keizer. Ook in paus Julius was den bisschop door den dood een steun ontvallen, terwijl zijn opvolger Liberius scheen te wankelen. Vruchteloos beproefde Athanasius door een gezantschap aan den Keizer den storm te stillen. Op eene synode te Arles (353) werd hij op nieuw veroordeeld, en het vonnis ontving twee jaren later te Milaan zijne bekrachtiging. Athanasius werd op een Vigiliënfeest (9 Februarij 356) door keizerlijke soldaten overvallen, zoodat hij alleen door eene haastige vlugt aan het dreigend levensgevaar ontkwam. Hij zocht eene schuilplaats bij de kluizenaars en monniken der Egyptische woestijn, waar hij toefde tot aan den dood van Constantius (316). Toen Julianus na zijne troonsbeklimming alle verbannen bisschoppen terugriep, spoedde Athanasius zich naar Alexandria, waar hij eene werkzaamheid aan den dag legde, die zoowel pleit voor de vastheid zijner beginselen als voor de wijze gematigdheid van zijn geest. Dit was echter niet naar den wensch des Keizers, die van de bekende stijfhoofdigheid van Athanasius de vernietiging der Oostersche kerk verwachtte. Toen de prediking van den bisschop alleen nadeelig werkte op de Heidensche tempels, zond hij dezen het bevel, om terstond de stad te verlaten, zoodat Athanasius zich wederom moest verbergen. Een nieuwe keizer, Jovianus genaamd, herstelde hem echter in zijne bisschoppelijke waardigheid (363), maar toen deze door Valens, een voorstander der Arianen, was opgevolgd (364), werd Athanasius al weder in ballingschap verwezen. Men zegt, dat hij zich langer dan vier maanden in het graf van zijn vader verscholen heeft, totdat Valens eindelijk het banvonnis ophief.
Athanasius overleed in het jaar 373. Men verhaalt, dat zijn stoffelijk overschot eerst naar Constantinopel, en in de 15de eeuw naar Venetië is gevoerd, waar het in de kerk der nonnen van het Heilige Kruis is bijgezet. Hij is vervolgens heilig verklaard, en zijn feestdag valt op den 20sten Mei. Hij onderscheidde zich door een veelomvattend verstand en door een gestrengen aard, door eene uitgebreide wijsgeerige kennis en door eene groote mate van beschaving. In zijn ijver tegen al wat hij als ketterij beschouwde, bleef hij niet altijd binnen de gepaste grenzen. Met kracht streed hij tegen het hoofdbeginsel der Arianen, maar met betrekking tot dwalingen van ondergeschikten aard was hij zeer vrijgevig. Loffelijk is het tevens, dat hij bij zijne kerkelijke twisten nooit den wereldlijken arm heeft te hulp geroepen. Als godgeleerd schrijver onderscheidt hij zich door zijne diepzinnigheid, maar zijne bewijsvoering is niet altijd volkomen juist. Zijne geschriften zijn meerendeels van polemischen aard en handelen over de drieëenheid, de menschwording van Christus en de goddelijkheid van den heiligen geest. Zijne historische werken zijn van groot belang voor de kerkgeschiedenis. Men heeft meer dan ééne uitgave zijner gezamenlijke werken, en onder deze die van Montfaucon (Parijs, 1698).