Dit woord, afgeleid van het Grieksche asylon, duidt aan eene onschendbare plaats, een toevlugtsoord, eene wijkplaats voor misdadigers, weggeloopen slaven en door hunne crediteuren vervolgde schuldenaars.
Bij de oudste volken reeds bestond het gebruik, dat er op zekere heilige, aan de Godheid gewijde plaatsen geen geweld mogt worden gedaan, — dat er dus ook niemand mogt gevangen genomen worden. De reden van deze gewoonte lag bij eenige volken in de eerbiedige vreeze voor schennis van de ernstige, plegtige rust, die er op een aan de Godheid gewijde plaats dient te heerschen, bij andere in politieke overwegingen, bijvoorbeeld, het bevorderen van de toename der bevolking, of het gastvrij opnemen van vreemdelingen, die om de eene of andere reden uit hun vaderland verdreven werden. Elders nog was het een gevoel van medelijden en menschlievendheid, dat door het aanwijzen van dergelijke vrijplaatsen trachtte te bevorderen, dat zij, die onwillig eenige misdaad gepleegd hadden, of die als slaven de hardvochtige behandeling des meesters waren ontloopen, of buiten eigen schuld in verval van zaken waren geraakt, door het bereiken van een asyl onttrokken werden aan de strenge bepalingen der wetgeving of aan de wraakzucht des meesters en de hardnekkige vervolging der schuldeischers. De wetgeving bevestigde dit gebruik, dat bij alle volken tot kort vóór onzen tijd in meerdere of mindere mate bleef bestaan.
Bij de Grieken was het asyl ontstaan uit godsdienstige en politieke oorzaken. De meest bekende zijn die van Cadmus te Thebe, en die van Theseus te Athene. De stichter van Rome, Romulus, rigtte dadelijk een asyl op, om zoodoende de bevolking der jonge stad te doen toenemen. Later werden verscheiden altaren en tempels den Goden gewijd als wijkplaatsen, waar allen, zelfs misdadigers, in vrijheid verkeerden. De toevloed van moordenaars en andere boosdoeners, van voortvlugtige slaven en vervolgde schuldenaars werd ten laatste zoo groot, dat de senaat onder keizer Tibérius moest besluiten tot opheffing van het regt van asyl. — Dat men ook vóór dien tijd in sommige ernstige gevallen het asyl niet altijd ontzag, blijkt uit de geschiedenis van Pausanias, den koning van Sparta, en uit andere voorbeelden, waarbij men den vlugteling, door hem te laten uithongeren of door het gebouw in den brand te steken, noodzaakte het toevlugtsoord te verlaten. Ook de Mozaïsche wetgeving kent het regt van asyl, maar zij geeft het niet onbepaald aan alle overtreders der wetten. Zes steden waren aangewezen, waar zij “die eene ziel onvoorziens geslagen hadden, en dit zoowel de kinderen Israëls als vreemdelingen” eene vrijplaats konden vinden. Hij die met list doodt, zal van het altaar genomen worden; dat hij sterve. (Numeri XXXV, 6; Deuteronomium XIX, 3, 5, 9).
Na de invoering van het Christendom in den Romeinschen staat ging het asylregt van de tempels en altaren op de kerkelijke gebouwen over. Niets is natuurlijker zegt Montesquieu in zijn Esprit des Lois, dan dat de Christelijke leer, bewogen door het lot van ongelukkigen, aan deze heilige plaatsen aanwees, waar zij voor vervolging gevrijwaard waren. Verscheiden wetten zijn door de keizers na Constantijn over het asylregt uitgevaardigd. De Kerk trok zich voortdurend het lot van hen, die bij haar bescherming zochten, zeer aan; reeds op de synode van Orange (441) werd vastgesteld, dat zij, die in een kerk vlugtten, niet mogten worden uitgeleverd. De vrijplaats werd later uitgebreid tot eenigen afstand rondom het gebouw. In de meeste oude volksregten wordt het asyl op ruime schaal gehandhaafd en zelfs ruimer toegekend. De toenemende kracht van den jongen Staat in het begin der Middeneeuwen stelde daaraan echter perk en paal; de verbeterde regtspleging kon niet bestaan met eene inrigting, die aan de grootste misdadigers straffeloosheid waarborgde, zoo 't geluk hun slechts diende in het bereiken van een asyl. De vorsten en regéringen beperkten het regt meer en meer op het voorbeeld van Karel de Groote, zoodat de kerk wel genoodzaakt was, aan den maatregel van den Staat gevolg te geven.
In Engeland bestond het privilége of sanctuary tot 1624; de meeste staten volgden dit voorbeeld van afschaffing reeds vóór 1789. Alleen in Italië bleef het regt tot in deze eeuw bestaan. Sardinië schafte het in 1850 geheel af; de Paus beperkte het zeer in zijne staten in 1852. Ook de wereldlijke asylen, voor zooverre zij te voren bestonden, als kasteelen, slotpleinen, woningen van gezanten van vreemde mogendheden, hebben hunne kracht verloren. De gezanten en het personeel der ambassade zijn en blijven onderdanen van den vorst, dien zij vertegenwoordigen; geen voorregt is verder aan hunne persoonlijkheid of verblijfplaats verbonden. Minder juist ook wordt er gesproken van eene soort van asylregt in het volkenregt in onzen tijd, waarmede men dan bedoelt de bescherming, welke een Staat verleent aan iemand, die in een anderen Staat vervolgd wordt en daarom uitgeweken is. Ieder Staat moet de onschendbaarheid van zijn grondgebied tegenover ieder vreemden staat handhaven, en de gelofte gestand doen, dat hij allen, die op dat gebied vertoeven, gelijke bescherming van persoon en goederen zal verleenen. Noodzakelijke uitzonderingen op dit beginsel worden naauwkeurig omschreven in de wet, die de toelating en uitzetting van vreemdelingen regelt, en die de algemeene voorwaarden bevat, waarop verdragen ten aanzien van de uitlevering van vreemdelingen met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten. De Staat kan geene werkzaamheid van vreemde staatsmagten op zijne gebied dulden, doch evenmin mag hij door lijdelijk toezien de straffeloosheid bevorderen van groote misdaden, al zijn zij buiten zijne grenzen gepleegd. Daarom bestaan de verdragen tot wederkeerige uitlevering van misdadigers.
Uitgewekenen om politieke of godsdienstige vervolgingen zijn door de beschaafde staten meestal nooit uitgeleverd, zoolang zij in den Staat, die hen ontving, geene onrust stookten of plannen beraamden tegen vreemde mogendheden. Zoo de Hussieten in Saxen, de Hugenooten in Duitschland en Nederland. De Fransche adel, in 1789 gevlugt, hield dien pligt, aan de gastvrijheid verschuldigd, niet altijd in het oog. Ook wanneer deze handelingen niet vallen in de termen der strafwet, kunnen er toch belangrijke volkenregtelijke geschillen uit ontstaan, zooals er in de geschiedenis meerdere zijn aan te wijzen; bijvoorbeeld tusschen Oostenrijk en Turkije na de Hongaarsche revolutie van 1850; tusschen Engeland en Frankrijk in 1858; herhaaldelijk tusschen Zwitserland en aangrenzende landen.
De bepalingen in de nieuwere wetgevingen, ook in de Nederlandsche, dat geen schuldenaar gegijzeld mag worden in de aan de godsdienst gewijde gebouwen, gedurende de eeredienst, — noch op de plaats en gedurende den tijd der zittingen van gestelde magten, — noch op de beurs gedurende den beurstijd, kunnen niet in verband gebragt worden met asyl en asylregt. Andere redenen kunnen als gronden voor deze regtsbepalingen worden aangevoerd. Geene gijzeling mag plaats hebben in een particulier huis, tenzij met inachtneming van door de wet gestelde formaliteiten; ook hier denke men niet aan het oude asyl, maar aan de bepaling der grondwet, dat niemand de woning van een ingezeten diens ondanks mag binnentreden, dan op last van het daartoe bevoegd openbaar gezag en volgens de bij de wet aangewezen vormen.
Nog spreekt men van asyl in de algemeene beteekenis van toevlugtsoord van ongelukkigen, zooals hier te lande het asyl Steenbeek bij Zetten onder Hemmen in Gelderland, waar boetvaardige gevallen vrouwen kunnen worden opgenomen, om er opgebeurd en teregt gebragt te worden.