Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gevoel

betekenis & definitie

Gevoel (Het), uit een physiologisch oogpunt beschouwd, omvat in ruimeren zin het passieve (lijdende) gedeelte van den inwendigen toestand van ons bewustzijn, terwijl het actieve (werkzame) gedeelte gelegen is in het aanschouwen en denken, in den wil en de verbeelding. In die ruime beteekenis behoren tot het gevoel, behalve de aandoeningen des gemoeds, ook de gewaarwordingen, door middel van onze zintuigen verwekt, — vooral door middel van het zintuig des gevoels. De wijsbegeerte daarentegen onderscheidt het gevoel van de gewaarwording en beschouwt het als eene inwendige gemoedsgesteldheid, die zij kenmerkt door vreugd en smart, behagen en af keer, eene aangename en onaangename aandoening, en er bestaan betrekkelijk slechts weinige gevoelens, welke men niet tot die groepen brengen kan, zooals dat van verwondering en dat der tegenstelling (contrast). De verbazend groote verscheidenheid van gevoelens, van den laagsten zinnelijken lust tot aan het verhevenste gevoel voor schoonheid en deugd, —hunne vlugtige, veranderlijke natuur, — hunne nu eens zachte en geleidelijke, dan weder stormachtige en plotselijke overgangen, — hun onwillekeurig en geheimzinnig ontstaan, —het gezag, dat zij oefenen over den mensch, — de veelvuldige wijzigingen, waarvoor zij naar gelang van ouderdom, geslacht, ontwikkeling enz. vatbaar zijn, — dat alles maakt voor de zielkunde een stelselmatig en duidelijk overzigt der kenmerken, waardoor de verschillende gevoelens zich onderscheiden, hoogst moeijelijk.

Bij hunne verdeeling in zinnelijke (materiële) en geestelijke (ideale, intellectuéle) ziet men over het hoofd, dat het gevoel in het algemeen eene gesteldheid des geestes is en dat zijne opwekking door voorwerpen van zinnelijken (stoffelijken) aard bij de bepaling der soorten van gevoelens niet tot kenmerk kan dienen; immers het aesthetische gevoel wordt in den regel gewekt door zulke voorwerpen, zonder dat wij het onder de zinnelijke gewaarwordingen kunnen rangschikken. — Belangrijker is eene onderscheiding der gevoelens op grond der betrekking van het gevoelen tot het begeeren. Vele gewaarwordingen namelijk dienen alleen tot bevrediging of ook tot niet-bevrediging eener vooraf gekoesterde begeerte. Geeft men aan deze den naam van subjectieve (persoonlijke), dan staan er de objectieve (algemeene) tegenover, die niet afhankelijk zijn van de begeerte, maar van de gesteldheid van het voorwerp. Hiertoe behoort het aesthetisch en zedelijk gevoel voor het goede en schoone, met het daartegenoverstaand gevoel (afkeer van hetgeen laag en leelijk is). Dit gevoel kenmerkt zich door een welbehagen in of een af keer van eenig voorwerp, zonder dat hierbij de begeerte in aanmerking komt, zoodat het, waar het zich in een zuiveren toestand openbaart, algemeene instemming vindt. Vele oudere zielkundigen pogen het gevoelsvermogen gestreng af te scheiden van het begeervermogen; doch de nieuwere hebben dien weg verlaten, omdat alle begeerten in het gevoel wortelen en derhalve eene begeerte zonder gevoel evenmin bestaanbaar is, als een gevoel, waaruit niet eene hiermede overeenkomstige begeerte voortvloeit. Ook tusschen het gevoelvermogen en het kenvermogen kan men geene naauwkenrige grenzen afbakenen.

Dikwijls toch is het gevoel de uitkomst der door het kennen gewekte voorstellingen, — en dikwijls ook verraadt ons bij het onderzoek een duister gevoel reeds datgene, wat vermeerderde kennis ons eerst later doet begrijpen. In dit laatste geval heeft derhalve het gevoel de waarde van kennis en behoort tot het kenvermogen. Omdat zulke duistere gevoelens, ter plaatse waar heldere kennis ontbreekt, van groot belang zijn op het gebied der godsdienstige kennis, waar het moeijelijk valt, de denkbeelden tot practische duidelijkheid te brengen, hebben eenige wijsgeeren, zooals Jacobi en Fries, het gevoelvermogen met betrekking tot de verhevenste ideeën voor het eenige kenvermogen gehouden. Dit is echter evenzeer in strijd met den vooruitgang der wetenschap als het tegenovergestelde, hetwelk alles, wat op dit oogenblik nog niet duidelijk begrepen en met bewijzen gestaafd is, als onbestaanbaar en hersenschimmig beschouwt. Men zou kunnen zeggen, dat het gevoel, hetwelk onze overdenkingen steeds vergezelt, de pionier is van het kennen, — dat de kenniszucht haar opwekkend bijzijn niet kan missen, — en dat het kennen zonder het gevoel vaak als een blinde in het donker rondtasten en eerst langs omwegen zijn doel bereiken zou, zoo het niet door een gezond en zuiver gevoel werd voorgelicht. Intusschen mag men zich nooit op zijn gevoel, als ware het een grondslag van kennis, verlaten.

Is het gevoel sterk geprikkeld, dan is het juist het tegenovergestelde van kalme beradenheid, van verstandig overleg. Het staat bloot voor velerlei dwaling en misleiding, en het vervoert vaak den mensch tot daden, welke hij na eene rijpe overweging niet zou hebben volbragt. Vooral ook is het gevoel onbevoegd om te beslissen over de verhevenste onderwerpen van wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld over het bestaan van God, over de onsterfelijkheid der ziel enz. Een zoodanig gevoel, dat zich van den stempel der waarheid wil meester maken, ontstaat gewoonlijk door persoonlijke behoeften, en de kracht, waarmede het de overtuiging van enkelen draagt, kan geene vergoeding opleveren voor het gemis van algemeene bewijsgronden. Het is intusschen niet onnatuurlijk, dat de menschen zich liever door het gevoel laten leiden, dan dat zij in het hagchelijke strijdperk van onderzoek en overpeinzing de waarheid veroveren. Men noemt hen gevoelsmenschen, welke men echter niet verwarren moet met hen, die zich desgelijks door een levendig gevoel onderscheiden, doch dit steeds in toom weten te houden.

Verstandsmenschen daarentegen noemt men hen, die aan het gevoel geen invloed gunnen op hunne daden, maar deze besturen naar de uitspraak der ervaring en der rede. Beide bewandelen het pad der overdrijving: de gevoelsmensch zal zich alligt laten wegslepen, en de verstandsmensch alles, wat hij niet begrijpt, voor onbestaanbaar verklaren. Tot de eigenschappen van een edel karakter behoort de ontvankelijkheid voor alle verhevene gevoelens, verbonden met de zucht, om zich omtrent de daardoor gewekte denkbeelden de meest mogelijke duidelijkheid te verschaffen. Een mensch, wiens gevoel sluimert of verstompt is, noemt men gevoelloos. De gevoelloosheid wordt veroorzaakt door ruwheid of door overprikkeling (geblaseerdheid). Tot de merkwaardigste verschijnselen van het gevoel behooren sympathie en antipathie of de gevoelens van ingenomenheid en afkeer, welke ontstaan doordien wij het uitwendig voorkomen der personen in verband brengen met hunne inwendige gewaarwordingen en daarbij onwillekeurig beseffen, in hoever deze in harmonie zijn met de onze.

Gebruikt men het woord gevoel in physiologische beteekenis, dan bedoelt men daarmede een der vijf zintuigen. Tot dit vijfde zintuig rekent men het waarnemen van alle verschijnselen, welke niet onder het bereik vallen van de overige vier (gezigt, gehoor, reuk en smaak). Al de gewaarwordingen, tot het gevoel behoorende, splitst de wetenschap in 2 groepen, die van den tastzin en van het algemeen gevoel. De tastzin is hoofdzakelijk gelegen in de zenuwen onzer huid. Daardoor kunnen wij de warmte of koude, de hardheid of zachtheid enz. der voorwerpen waarnemen. Die van het algemeen gevoel beschouwt men als toestanden van het ligchaam of van deelen van het ligchaam. Daartoe behoort het gevoel van pijn en van zinnestreeling, — of in bijzonderheden het gevoel van honger en dorst, van walging, verzadiging, van vermoeijenis, van opgeruimdheid enz.