Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Asturië

betekenis & definitie

Asturië (Asturias), eene Spaansche provincie, die ten noorden grenst aan de zee van Biscaye, ten oosten aan Burgos, ten zuiden aan Valencia en Leon en ten westen aan Gallicië, telt op 193 geogr. mijlen ruim 570.000 inwoners.

Voorheen bestond zij als vorstendom uit 2 hoofddeelen, zoodat men haar ook wel in het meervoud (Las Asturias) vindt genoemd, die naar hunne hoofdsteden de namen droegen van Asturia de Oviédo en Asturia de Santillana. De geheele provincie is bergachtig, en de Sièrra de Asturias, een tak van het Cantabrisch gebergte, loopt er overheen. Vooral in het oosten en zuiden verheffen er zich hooge toppen, en de schilderachtige, welbebouwde dalen zijn er door vele rivieren (de Navia, de Nalon, de Sella, de Nocera, de Basaya, enz.) besproeid. Het klimaat, schoon kouder dan ergens op het Schiereiland, is er gematigd. Op de grensgebergten naar de zijde van Leon blijft de sneeuw in den zomer wel eens liggen, en in den winter heerscht er eene donkere, vochtige lucht. De voornaamste voortbrengselen zijn: koren, maar niet in voldoende hoeveelheid, vooral maïs, tarwe en een weinig rogge en gerst, boonen, uitmuntende groenten, ooft, aardappelen, kastanjes, noten, vlas, hennep en druiven. Er zijn fraaije weiden, en statige eiken; note- en kastanjeboomen versieren er de berghellingen.

De veeteelt is er een van de voornaamste bedrijven, vooral heeft men er schoone paarden. In de bosschen is veel wild, in de rivieren veel visch, en de bergen leveren er veel marmer, molensteenen, ijzer, kopererts, barnsteen, steenkolen enz., terwijl belangrijke zilvermijnen nog niet ontgonnen zijn. De ontwikkeling van het fabriekwezen wordt er begunstigd door den overvloed van hout. Men vindt er glasblazerijen, porselein- en aardewerkfabrieken, koper- en ijzersmelterijen enz. Hoornvee, paarden, gezouten visch, kastanjes, linnen, huiden en ijzer worden er naar de overige Spaansche gewesten, — huiden, leder, kastanjes, noten, wol, hout, steenkolen enz. naar het buitenland uitgevoerd. Tot de invoerartikelen behooren: wijn, graan, olie, zuidelijke vruchten, koloniale waren, katoen enz. De zeehandel is er aanzienlijk. De belangrijkste haven is Gijon (Xijon), en tot de minder druk bezochte havens behooren Luarca, Cudillero, Aviles enz.

De Asturiërs hebben een krachtigen ligchaamsbouw; zij zijn dapper, regtschapen, ijverig en zeer kalm. Zij zijn trotsch op hunne afkomst van de Gothen, maar vele zoeken niettemin elders in dienstbaarheid een bestaan. In de bergstreek zijn vele onbekende gewesten, en er worden inwoners gevonden, bij welke de overblijfselen van het voormalig heidendom nog niet verdwenen zijn, zoodat men er zelfs afgoden vindt, die als heiligen worden vereerd. Scholen ontbreken er nagenoeg geheel; de kerkdorpen zijn er vaak eene dagreis van elkander verwijderd, en wegens de armoede der ingezetenen zijn er zelfs weinig kloosters gesticht.

Asturië droeg zijn naam reeds in den tijd der Romeinen en behoorde toen tot Hispania Tarraconensis. Leon en Valladolid tot aan de Duéro was er toen onder begrepen. Reeds in die dagen was het bekend wegens zijne goudmijnen en zijne edele paarden. De bewoners werden voorgesteld als zeer ruw en verdeeld in 22 volksstammen met 240.000 vrije mannen. Men onderscheidde Transmontani (bergbewoners in eigenlijk Asturië) met de stad Ovetum (Oviédo) en Augustani (bewoners der zuidelijke vlakten) met de hoofdstad Asturica Augusta (Astorga). De Asturiërs boden geruimen tijd wederstand aan de Romeinen, maar moesten zich in het jaar 22 vóór Chr. aan de magt van Augustus onderwerpen. Omdat zij gedurig opstonden, verplaatste de Keizer een gedeelte der bevolking naar het zuiden (vandaar Augustani), terwijl een ander gedeelte aan de slavernij werd prijs gegeven. Later werd Asturië de wijkplaats der Gothen, die hier stand hielden, toen de Mooren (711) bijna geheel Spanje hadden overweldigd. De Gothische vorst Pelayo versterkte zich met 1000 krijgsmakkers in het Asturische gebergte bij Ausena. Hier trotseerde hij zegevierend de aanvallen der Mooren, veroverde zelfs Leon (722) en stichtte er een koningrijk, dat eerst Oviédo werd genoemd, en later Leon, toen koning Ramiro II hier zijn zetel vestigde (916).

In 1230 werd Asturië met Castilië vereenigd, en was na dien tijd, als vorstendom, eerst eene provincie van de Castiliaansche en daarna van de Spaansche monarchie. De kroonprins van Spanje droeg sedert 1388 steeds den titel van prins van Asturië. Dat gewest genoot van ouds veel vrijheden; de koningen van Spanje waagden het niet, deze te schenden, en zelfs de inquisitie werd er nooit geduld. De quintas of ligtingen voor de krijgsdienst worden er nog met groote omzigtigheid gevorderd, en vele Asturiërs zijn steeds vrij van belastingen. Die voorregten zijn door de Omwenteling van 1822 opgeheven, doch in 1823 gedeeltelijk hersteld. Zelfs hebben er de inwoners in 1830 van Ferdinand VII een voorregt herkregen, dat zij in 190 jaren niet in toepassing hadden gebragt, namelijk de bevoegdheid om eene opperste Junta te benoemen, eene soort van provinciale cortesvergadering.

< >