Arsénik (arsénicum) is eene enkelvoudige stof, die in de natuur zeer dikwijls voorkomt, somtijds in metaalvorm, maar doorgaans in verbinding met zwavel of met andere metalen (arseniden), terwijl het ook wel in geoxydeerden toestand en zouten van aarden en metalen voorkomt. De zwavelverbindingen behooren tot de sublimatieproducten van eenige vulkanen en eenige zouten, en worden niet zelden als neerslag in bronnen gevonden. De aanwezigheid van arsénik in de natuur was reeds bekend aan Aristoteles, die ééne verbinding met zwavel sandarak noemt, en Dioscorides gebruikt reeds den naam arsénicum. Paracelsus wil, dat men uit wit arsénicum een metaal kan bereiden, maar Brand is in 1733 de eerste geweest, die den aard van het arsénik scheikundig heeft onderzocht. Zuiver arsénicum (As) is eene enkelvoudige stof, die door eenigen tot de metalen, door anderen tot de metalloïden wordt gerekend.
Men vindt gedegen arsénik (vliegensteen, cobaltum crystalisatum, regulus arsenici) in ertsgangen van oude gesteenten, in glimmer leisteen en gneis (zelden in overgangs- en laagsgewijze gesteenten), vergezeld van kwarts-, kalk-, vloei- en zwaarspaat, arsénik-, koper- en ijzerkies, blende, loodglit, nikkel-, kobalt- en zilverkies, in het Saksische Ertsgebergte, in Bohemen, in den Harz in Baden, in den Elsas, in Hongarije, in Noorwegen, in Sibérië enz.
Het gedegen arsénik komt vooral voor in bolvormige en druifvormige massas met een onvolkomen en krombladerig weefsel en met eene fijnkorrelige breuk. Het is op de breuk sterkmetaalglanzend en voor ’t overige licht loodgrijs of op tin gelijkende, maar van buiten steeds graauwzwart aangeloopen. Zelden is het gekristalliseerd in dunne, bundelvormige, uit elkaâr loopende naalden. Zijn soortelijk gewicht is 5,73, en zijne hardheid tusschen die van kalk- en vloeispaat. Het wordt voor de blaasbuis gasvormig, verbrandt en verspreidt hierbij een knoflookachtigen reuk. Waar het in groote brokken voorkomt, wordt het opgedolven en in den handel gebragt.
Als hard arsénikkies (mispikkel), eene verbinding van arsénikijzer met zwavelijzer, vindt men het in gangen in oude gesteenten, zooals in glimmerlei, gneis, chlorietlei, serpentijn, syëniet, vergezeld van tinerts, wolframium, koper- en ijzerkies, loodglit, blende, zilverertsen, goud, spaatsoorten, granaten, te Altenberg bij Kupferberg in het Saksische Ertsgebergte, in Bohemen, in den Harz, in Stiermarken, Hongarije, Frankrijk, Engeland, Zweden, Sibérië enz. Het kristalliseert in regte rhombische zuilen van bijna 112°. Het is op de breuk oneffen, metaalglanzend, zilverwit of geelachtig. Men kan er met staal vonken uit slaan, en het bestaat uit 20 % zwavel, 46 % arsénicum en 34 % ijzer; zijn soortelijk gewigt is 5,3 tot 5,7, en men kan het voor de blaasbuis smelten tot een zwart, magnétisch bolletje. Wordt het in eene kolf verhit, dan levert het eerst een bruinrood sublimaat vervolgens een arsénikaanslag.
Het is zeer geschikt om arsénik te bekomen en om rood zwavelarsénik te bereiden.
Het week arsénik (arsénikijzer), eene verbinding van arsénik met ijzer, is wit, kristallijn en broos. Het heeft een soortelijk gewigt van 7,3 en komt voor in naaldvormige kristallen in het serpentijn van den Reichenstein in Silézië, — voorts bij Schladming in Stiermarken, in den Harz, in het Ertsgebergte en in Noorwegen, en het levert, in eene kolf verhit, geen bruinrood sublimaat maar een zwartbruin van arsénik. Te Reichenstein bevat het goud.
Verder behooren tot de arseniden: arséniknikkel, kobaltspijs, arsénikkoper en arsénikzilver, — tot de arsénikzwavelmetalen: glanskobalt en nikkelglans, alsmede antimoniumnikkelglans, en tot de sulphiden: realgar en operment. Het realgar vertoont zich in zeer zamengestelde kristallen; het heeft een diamantglans en de hardheid van gips. Het bestaat uit 30 % zwavel en 70 % arsénik en verbrandt voor de blaasbuis met eene witte vlam, zoodat het bij het maken van Bengaalsch vuur te pas komt. Men vindt het in gangen der oorspronkelijke gesteenten en overgangslagen, zelden in watervormingen, vergezeld van kalk, zwaar- en bruinspaat, kwarts, arsénikerts, zink enz., in Hongarije, Bohemen, Tirol, het Saksisch Ertsgebergte, den Harz, den Elsas, Baden, Zwitserland, China, Peru en vooral in den omtrek van vuurspuwende bergen.
Het operment (geel zwavelarsénik) vindt men in watervormingen, in mergel- en in leemachtigen zandsteen met realgar, kwarts en kalkspaat in Hongarije, Siebenbürgen, in Turkije, Walachije, Klein-Azië, China, Mexico enz. Het kristalliseert in rhombische zuilen, — voorts is het citroengeel van kleur met een parelmoerglans en evenaart het gips in hardheid. Het verbrandt evenals het voorgaande en sublimeert in de kolf. Het bestaat uit 30 % zwavel en 61 % arsénicum en komt uit het Oosten in den handel. Voorts behooren tot de sulphiden: arsénikroodguldigererts, brosglaserts, en fahlerts.
Van de zuurstofverbindingen behooren hiertoe: arsénikbloem in oude en nieuwere gesteenten als eene secundaire verandering van arsénikertsen. Zij komt voor in den Harz, in Hongarije, in Bohemen en elders, maar slechts zelden in een gekristalliseerden toestand; doorgaans is ze wit van kleur en bestaat uit 76 % arsénik en 24 % zuurstof.
Zeer menigvuldig zijn de natuurlijke arsénikzure zouten (arseniaten) zooals pharmacoliet, Haidingeriet (waterhoudende arsénikzure kalkaarde), picropharmacoliet (pharmacoliet met bitteraarde), Berzeliïet (arsénikzurebitteraarde), nikkelarseniaat (arsénikzuur nikkeloxydule), kobaltbloem (arsénikzuur kobalt- oxydule) enz. Tot de koperoxydeverbindingen behooren trichalciet, oliveniet, cornwalliet, koperglimmer enz., — en tot de arsénikzure loodoxyduleverbindingen het mimetesiet, eene verbinding, waarin dikwijls phosphorzuur voorkomt en die daarenboven chloorlood bevat. De belangrijkste dier zouten worden onder hunne namen nader omschreven.
Zuiver arsénicum (vliegenvergif) heeft eene staalgrijze kleur, een helderen glans op de versche breuk en loopt ligt aan met eene bruinachtige, zwartgrijze kleur. Het is bladerig van zamenstel en kristalliseert bij eene langzame sublimatie in rhomboëders zonder vooraf te smelten. Zijn soortelijk gewigt is 5,96. Het heeft geen reuk of smaak, is broos en verandert bij 380° in een grijsachtig witten damp, die naar knoflook riekt en bij afkoeling weder vast wordt. Het metaal heeft eene groote verwantschap tot de zuurstof, zoodat het zich in de lucht oxydeert. Wanneer men pas gesublimeerd arsénicum met water bevochtigt, ontstaat er eene aanmerkelijke hitte. Vermengt men het met salpeter en steekt men het mengsel aan, dan ontploft dit met hevigheid, en als men het met chloorzuurkali vermengt, dan kan men zulk eene ontploffing door een slag met den hamer doen ontstaan. Het ontbrandt in zuurstof en brandt met eene bleeke blaauwe vlam; het verandert daarbij in arsénigzuuranhydride.
Het salpeterzuur oxydeert het tot arsénigzuur en arseenzuur, en koningswater tot arseenzuur. Wordt het met alkaliën zamengesmolten, dan ontleedt het deze; van een gedeelte verdrijft het den metallischen grondslag en van het geheel de waterstof, en levert arsénigzuur alkali, arsénikmetaal en waterstof. Het vereenigt zich zonder moeite met metalen en maakt ze gewoonlijk broos. Het is zeer vergiftig. Op het gebied der nijverheid wordt het weinig gebruikt. Met zuurstof verbindt het zich tot een suboxyde en tot anhydriden van 2 zuren, die van arsénigzuur en arseenzuur.
Men verkrijgt het arsénicum uit kobaltarsénik en arsénikkies door sublimatie, zooals te Reichenstein in Silézië en te Ribas in Catalonië, of door reductie van arsénigzuur door middel van houtskool, zooals te Altenberg in Saksen. In het eerste geval doet men de fijngemaakte ertsen in leemen retorten, die in rijen in een oven geplaatst en aan de hevigste roodgloeihitte blootgesteld worden. Gewoonlijk plaatst men een cylindervormig opgerold stuk blik in den hals van de retort en van den ontvanger, omdat zich daar vooral het sublimaat vormt.
In den beginne gebruikt men geen ontvanger; dit geschiedt eerst wanneer de arsénikdampen zich vertoonen, waarna de ontvanger met de retort luchtdigt verbonden wordt en de dampen zich er tot korsten kunnen vormen, die als vliegensteen (vliegenkobalt) in den handel komen. Tevens ontstaat er een poederachtig mengsel van metallisch arsénicum en van arsénigzuur; men geeft daaraan den naam van grijs arsénik. Hetgeen er overblijft, bevat, ook zelfs bij witgloeihitte, nog altijd arsénik. In Reichenstein verkrijgt men uit de beste ertsen 50 % vliegensteen en 25 % grijs arsénik. — Ook door reductie van wit arsénik (arsénigzuur) door middel van kool of olie kan men arsénicum bekomen, en deze methode is niet verwerpelijk, wanneer men werkt op eene kleine schaal.
De belangrijkste zuurstofverbinding van het arsénicum is het arsénigzuur anhydride (wit arsénicum of rattenkruid). Het wordt gedeeltelijk verkregen bij de metaalsmelterijen als een bijproduct, wanneer de tin-, kobalt- en nikkelertsen arsénikkies bevatten, en ook wel als hoofdproduct, zooals te Reichenstein en te Altenberg in Silézië. De inrigtingen, waar men het arsénigzuur bereidt, dragen den naam van gifhutten. Deze moeten op afgezonderde plaatsen worden gebouwd, omdat er steeds arsénikhoudende dampen ontwijken, welke voor planten, dieren en menschen zeer schadelijk zijn. Het arsénigzuuranhydride is eene verbinding van 2 verbindingsgewigten arsénicum en 3 verbindingsgewigten zuurstof (AS203) of van 76 % arsénicum en 24 % zuurstof. Het is kleurloos of wit, het kristalliseert in regelmatige octaëders en komt in den handel voor als een wit meel of als een glas. In dezen laatsten vorm is het doorgaans melkwit, somtijds gedachtig, ondoorzigtig, op porselein gelijkend en schelpachtig van breuk. Terstond na de sublimatie is het in zijne geheele massa doorzigtig, maar het wordt langzamerhand van buiten naar binnen melkwit. Het heeft reuk noch smaak. Bij verhitting verandert het in grijswitte dampen, die desgelijks geen reuk hebben, en sublimeert zonder eenige verandering te ondergaan. Het lost niet gemakkelijk op in water, maar wel in minerale en plantenzuren en vormt met bases arsénigzure zouten (arseniten), voorheen arséniklevers genoemd. Het arsénigzuur of rattekruid wordt veel gebruikt, bijvoorbeeld als vergif om schadelijke dieren uit den weg te ruimen, als een middel om opgezette dieren tegen insecten te beveiligen, als bijmengsel om glas kleurloos te maken, doordien het arsénigzuur het ijzeroxydule in oxyde verandert en desgelijks kool in kooloxyde hervormt. Ook gebruikt men het tot zuivering bij het smelten van was, hoewel dit zeer is af te keuren, omdat het was er vergiftig door wordt.
Nog verderfelijker is de toevoeging van arsenicum bij het vervaardigen van stearinekaarsen, en deze onderscheiden zich, wanneer zij uitgeblazen worden, door den bekenden arsénikreuk. De pit van zulke kaarsen is geheel en al pikzwart, terwijl zij in eene zuivere (arsénikvrije) kaars van onderen wit en hooger op, waar de verkoling begint, bruinachtig zwart is. Door water, dat zuur is gemaakt met een weinig zoutzuur, kan men arsénigzuur er uithalen. In de katoendrukkerij dient het arsénigzuur om het groen van Scheele op het doek te brengen, dat vooraf met eene zwavelzure koperoxyde-oplossing als bijtmiddel is bevochtigd. Eindelijk dient het in ’t algemeen tot het bereiden van arsénikhoudende praeparaten van arsénig- en arseenzuur kali, van arsénikhoudende koperverwen, zooals Schweinfurter groen, kunstmatig operment (auripigment) en realgar.
Het arseenzuur anhydride is eene verbinding van twee verbindingsgewigten arsénicum en 5 verbindingsgewigten zuurstof (As205) of van 65 % arsénicum en 35 % zuurstof. Het is een wit, glasachtig, smeltbaar en zeer vergiftig zuur, dat zich bij eene aanmerkelijke hitte in arsénigzuur en zuurstof ontbindt, en zich gemakkelijk laat reducéren. In water lost het op en vormt dan arseenzuur, dat lakmoes roodkleurt. Het vormt met de bases de arseenzure zouten (arseniata), die op dezelfde wijze kristalliséren als het daarmede overeenkomstige phosphorzuur zout. Van die zouten wordt het arseenzuur kali in de katoendrukkerij gebruikt.
Met zwavel geeft het arsénik het tweevoudig (realgar), drievoudig (operment) en vijfvoudig zwavelarsénik. Van deze wordt het realgar ook kunstmatig bereid door arsénik met zwavel te smelten, of door distillatie van arsénikkies en zwavelkies. Operment verkrijgt men door 6 tot 7 deelen rattekruid met één deel zwavel te smelten. Operment of arsénigsulfide, alsmede het vijfvoudig zwavelarsénik of arséniksulfide wordt ook langs den natten weg, door wederkeerige ontbinding van zwavelwaterstof en arsénig- en arseenzuur, in de gedaante van een gelen neêrslag verkregen. Beiden zijn sulfiden of sulfozuren, die zich met zwavelalkaliën tot oplosbare en met de overige sulfobases (zooals zwavelzilver) tot onoplosbare zwavelverbindingen eener hoogere orde vereenigen. De twee laatstgenoemde verbindingen worden door de schilders tot het bereiden van olieverf en tot lak gebruikt, het realgar bepaaldelijk tot blaauw en in de katoendrukkerij om indigo te reducéren. Voorts gebruikt men ze tot het maken van wit vuurwerk, dat men evenwel wegens het arsénigzuur, dat zich bij het afsteken daarvan ontwikkelt, niet in beslotene ruimten kan aanwenden.
Een mengsel van 21 deelen salpeter, 7 deelen bloem van zwavel en 2 deelen realgar geeft een fraai wit licht. Een cylinder van bijna eene Ned. el in doorsnede, daarmede gevuld en op de kust afgestoken, gaf een licht, dat op een afstand van 40 zeemijlen zigtbaar was. Men bedient zich eindelijk ook van een mengsel van kalk en geel arsénik, operment, om haren weg te bijten.
Desgelijks verbindt zich arsénik met chloor, bromium en iodium. Met het eerste verbrandt het tot arséniksuperchlorure. Met waterstof vereenigt het zich, wanneer het daarmede gelijktijdig vrij wordt, tot arsénikwaterstof, door Hase ontdekt, — een kleurloos gas met een eigenaardigen reuk en met zeer vergiftige eigenschappen, zoodat door het inademen er van een uitstekend scheikundige, Gehlen te Munchen, gedood werd. Het wordt zonder veel moeite ontbonden, wanneer men de buis, waar het doorheen stroomt, met eene spiritusvlam verwarmt; het verbrandt met eene bleeke blaauwe vlam en geeft op een porseleinen schoteltje, dat in de vlam gehouden wordt, eene schitterend zwarte vlek van metallisch arsénicum. Deze eigenschap der arsénikwaterstof is door Marsh aangewend tot de proef, die naar zijn naam genoemd en tot het ontdekken der aanwezigheid van arsénik gebruikt wordt. De arsénikwaterstof ontstaat, wanneer men bij eene oplossing, die arsénig- of arsénikzuur en hunne verbindingen bevat, zink en verdund zwavelzuur of zoutzuur voegt, waarin dan het arsénik, benevens de waterstof door het zink uit zijne verbindingen vrijgemaakt, op ’het oogenblik hunner vrijwording zich tot arsénikwaterstof vereenigen.
Daar voor ’t overige onder gelijke omstandigheden antimoniumverbindingen antimoniumwaterstof leveren, moet men onderzoeken, of de korst, die zich in de verhitte gasbuis afzet, antimonium of arsénicum is. Het eerste wordt, wanneer door de gasbuis zwavelwaterstof geleid wordt, bij verwarming geelrood zwavelantimonium, en het laatste geel arsénigsulfide, en leidt men er vervolgens gedroogd chloorgas doorheen, dan zal het zwavelantimonium verdwijnen.
Behalve deze, door Fresenius medegedeelde proef, hebben wij nog eene andere van Berzelius. Hij leidt de vermoedelijke arsénikwaterstof over pas uitgegloeid koperoxyde en gaat voort met het gloeijen. Is het werkelijk arsénikwaterstof geweest, dan zal het gereduceerde koper, met zoutzuur behandeld, arsénikkoper achterlaten, en eene geringe hoeveelheid hiervan geeft voor de blaasbuis den eigenaardigen knoflookreuk. Bij onderzoekingen, door de geregtelijke geneeskunde verordend, moet de organische zelfstandigheid, waarmede het arsénicum in zoodanig geval vermengd is, eerst vernietigd worden, ook moet men het gas door eene buis met chloorcalcium leiden, om het te droogen. Doorgaans is het voldoende om eene stof, waarin men arsénicum vermoedt, voor de blaasbuis te beproeven. De witte damp en de eigenaardige reuk verraden zijne aanwezigheid. — Ook in bewerktuigde verbindingen vindt men arsénicum als bestanddeel, bijvoorbeeld in het uiterst vergiftige alkarsine (zie onder dit woord).
Vergiftiging met arsénik komt dikwijls voor. Het arsénicum is het hevigste vergif uit het rijk der delfstoffen, en al zijne verbindingen werken, zoo zij eenigen tijd worden aangewend, schadelijk op het zamenstel van dieren en planten. Het meest vergiftig is arsénigzuur kali en arsénigzuur, dat bij uitnemendheid arsénicum of rattenkruid wordt genaamd, — vervolgens het arseenzuur, en minder sterk het metallisch arsénik en de verbinding van het arsénik met zwavel (operment, realgar). Men meent, dat de organische verbindingen, kakodyl on kakodylzuur, op verre na niet zoo schadelijk zijn. De kracht en snelheid dier werking is afhankelijk van den graad van oplosbaarheid der arsénikpraeparaten, en hierin ligt de oorzaak, dat arsénigzuur kali het gevaarlijkst is. Op alle plaatsen des ligchaams kan het arsénicum zijne verderfelijke werking volbrengen, zoowel op de gezonde als op de gekwetste huid, in zweren, in de maag en in het darmkanaal enz. Het werkt het snelst en het hevigst, wanneer het door inspuiting in de aderen wordt gebragt.
Vergiftigingen met arsénigzuur komen het meest voor, en men heeft om die reden de werking van deze het naauwkeurigst waargenomen. Van de vergiftigingen, die voor de regtbanken werden behandeld, bedragen die met arsénicum in Engeland 1/3de, in Frankrijk 7/10de, in Duitschland 13/20ste en in de groote steden van Europa zelfs 9/10de van het geheele aantal. Men kan die vergiftigingen in plaatselijke en algemeene, in acute en chronische verdeelen. Plaatselijk gebruikt, in den vorm van deeg, zalf of poeder of in de maag gebragt, werkt het als eene bijtende stof, die weldra eene hevige ontsteking doet ontstaan.
De plaats, waar het vergif wordt aangewend, verandert bij eene hevige werking in eene drooge korst, om welke zich een roode zoom vertoont, vanwaar zich dikwijls een sterke huiduitslag verder verspreidt. Wordt die korst weggenomen, dan ontwaart men eene etterende oppervlakte. Men heeft echter zoowel bij uit- als bij inwendig gebruik van arsénik gewoonlijk eene opslorping van het vergif, nog vóórdat het plaatselijk werken kan, en hierdoor worden de algemeene vergiftigingsverschijnselen te voorschijn geroepen, die zich tot alle deelen des ligchaams uitstrekken. Die verschijnselen zijn somtijds van acuten en somtijds van chronischen aard. Tot die der acute vergiftigingen behoort in de eerste plaats eene acute ziekte der huid, welke evenzeer bij in- als bij uitwendig gebruik van arsénicum ontstaat. Zij bestaat in stekende en brandende pijnen in de huid, alsof deze met naalden geprikt wordt. De huid wordt rood en opgezet, en er ontstaat eene roosachtige ontsteking met groote blaren en puisten, die wel eens in booze zweren overgaan, — zoo zelfs, dat haar en nagels afvallen. De ontsteking gaat ook wel over in eene groote korst, die er vervolgens afvalt, waarna eene etterende wonde overblijft.
De algemeene verschijnselen zijn dezelfde, die bij eene acute aandoening van de maag en van het darmkanaal door arsénicum plaats hebben. Deze aandoening, die aanvankelijk doorgaans zeer eenvoudig, maar later door aantasting der overige ligchaamsdeelen hoogst ingewikkeld is, komt het meest voor en ontstaat reeds bij het gebruik van eene kleine gift arsénicum, — vaak na het innemen van 1 grein of althans van zeer weinige greinen.
De werking is afhankelijk van den persoon des gebruikers, van de gedaante, waarin het arsénicum wordt ingenomen, en van de gesteldheid der maag. Niet lang nadat iemand arsénicum genomen heeft, ontwaart hij een zamentrekkenden smaak, een branden in den mond en een zamensnoeren van de keel en van de maag, terwijl het speeksel in groote hoeveelheid wordt afgescheiden. Langzamerhand — na verloop van 1, 2 of 6 uren — gevoelt hij een pijnlijk branden in de maag, misselijkheid, walging, en de inhoud der maag — met gal, slijm en bloed — wordt door braking verwijderd. Het darmkanaal zet zich uit en er volgt eene overvloedige, kwalijkriekende, groenachtig zwarte ontlasting, of eene vreeselijke pijn, die de ontlasting vergezelt. De onderbuik wordt warm en pijnlijk. Bij deze plaatselijke verschijnselen komen die, welke zich tot meer verwijderde deelen uitstrekken, tot de hersenen en het ruggemerg, en deze zijn bij het gebruik van eene aanmerkelijke hoeveelheid arsénicum reeds aangedaan, voordat do plaatselijke verschijnselen zich kunnen ontwikkelen. De vergiftigde klaagt vervolgens over hoofdpijn en duizeligheid. Het gelaat, eerst rood en opgezet, wordt vaal of blaauw en valt in. Dan volgt, bij een gevoel van zwakte of zelfs van flaauwte, bij koude handen en voeten, bij ijlen, gevoelloosheid, gedeeltelijke verlammingen of stuiptrekkingen, doorgaans de dood. Verlammingen en hersenziekten zijn veelal het treurig deel van hen, die niet sterven. Wie groote hoeveelheden arsénicum hebben ingenomen, zijn gewoonlijk tot stikkens toe benaauwd, waarop diarrhée als die van choleralijders volgt, terwijl zij door beklemdheid, moeijelijke ademhaling, ontzettende zwakheid en stuiptrekkingen worden geteisterd. Hier verschijnt de dood zeer spoedig. Bij de sectie of lijkopening vindt men alle verschijnselen van ontsteking van den mond af tot in het darmkanaal toe, namelijk roodheid, opgezetheid, bloedontlasting, korsten en zelfs zweren. Op sommige plekken van de maag ontwaart men de witte korrels van het arsénicum, die men doorgaans ook in het uitbraaksel opmerkt. Het bloed is dun en donker gekleurd, maar verkrijgt in de open lucht eene lichte tint. De binnenwand van het hart is rood; daarin en in het spiervleesch zijn blaauwe vlekken. De longen zijn vol donker bloed, het slijmvlies der luchtwegen is rood, de lever, de nieren en de blaas dragen donkere vlekken, die in de open lucht rood worden, de hersenvliezen zijn overvuld met bloed, maar in de hersenen zelve en het ruggemerg ontwaart men doorgaans weinig verandering.
Het eigenaardige eener chronische vergiftiging met arsenicum door aanhoudende werking van kleine hoeveelheden is gelegen in eene trapsgewijze vermagering. Zij komt meestal hij mijnwerkers en metaalsmelters voor, zelden bij hen, die geruimen tijd arsénikpraeparaten uit de apotheek hebben gebruikt. Die vermagering wordt voorafgegaan door maag- en darmlijden, alsmede door long-, hersen- en huidziekten. De oogen van den lijder zijn ontstoken, nu en dan heeft hij te worstelen met koliek, met walging en braking, de onderbuik is gevoelig, de mond is droog en heet, en de huid desgelijks.Dan volgen er pijnlijke steken in de borst, benaauwdheid, hoesten met veel fluimlozing jeukte der huid met uitslag en puisten, duizeligheid, hoofdpijn, slapeloosheid, zwakheid van het denkvermogen, somberheid, knorrigheid, oploopendheid, mierengekrieuwel, gevoelloosheid, pijn in de gewrichten, beving, kramp in de beenen, verlamming, hartklopping en onmagt. De spijsvertering gaat verloren, de verrigtingen der overige ligchaamsdeelen verzwakken, de patiënt vermagert tot een geraamte, er ontstaan hectische koortsen, het gelaat wordt opgezet, en het geheele ligchaam droogt op als eene mummie. De lijder kan zijn bed niet meer verlaten, en de dood komt met klimmende koortsen, ijlhoofdigheid en stuiptrekkingen hem uit zijn lijden verlossen. Het lijk van zulk een vergiftigde heeft weinig bloed, weinig vocht en geen vet; het slijmvlies van de maag en van het darmkanaal is ontstoken; de lever, de milt en de nieren zijn als het ware verschrompeld en gedeeltelijk verhard, en in de longen ontwaart men ontsteking en verettering. Een eigenaardigen invloed heeft het arsénicum op de verrotting; het belemmert deze, — iets, dat wij ook bij andere metaalvergiftigingen, bijvoorbeeld door sublimaat (kwikzilverchloride) opmerken. De lijken veranderen door arsénicum in mummiën, die jaren lang weêrstand bieden aan de vergankelijkheid.
Het is van groot belang, na te gaan, hoe de zoodanigen, die door arsénicum vergiftigd zijn, behandeld moeten worden. Zoodra het blijkt, hetzij uit de algemeene verschijnselen, hetzij uit de witte korrels van het uitbraaksel, dat iemand arsénicum heeft ingenomen, dan beijvere men zich, om dat vergif zoo spoedig mogelijk uit het ligchaam te verwijderen. Is het alleen uitwendig gebruikt, dan zoeke men de huid met naauwkeurigheid te reinigen en men wrijve haar in met warm ijzerhydroxyde of met magnésiahydraat en men wassche haar met azijnzuur ijzer. Bevindt zich het vergif in de maag, dan veroorzake men braking door de keel van binnen te kittelen met een veertje, door den lijder laauw water met eiwit te doen drinken, of men geve een plantaardig braakmiddel, bij voorbeeld ipelacuanha. Bij geweldige pijnen moet hij opium innemen. Het achterblijvend vergif poge men door ijzerhydroxyde of door — ’t geen bepaaldelijk door Bussy is aanbevolen — magnésiahydraat, in kleine giften en met water vermengd van tijd tot tijd toegediend, te binden, en in geval van nood geeft men aan den lijder ijzeroxyde, ’t geen in de apotheken steeds voorhanden is. Om het vergif, dat het darmkanaal bereikt heeft, zoo spoedig mogelijk onschadelijk te maken, geve men laxeermiddelen, zooals glauberzout, bitterzout enz. en men neme zijne toevlugt tot lavementen. Tegen de ontsteking komen plaatselijke bloedonttrekkingen, blaartrekkende pleisters en koude omslagen en als inwendig middel opium te pas. Bij verlamming en groote zwakheid worden warme baden en huidprikkelende middelen aanbevolen, — voorts koffij, thee, koolzuurhoudend mineraalwater, benevens salpeteroplossingen met een weinig wijn. Bij dit alles moet een gepast dieet in acht genomen worden.
Wegens het hooge belang dier tegengiften dienen wij een woord te zeggen van de wijze, waarop de voornaamste worden bereid. Het ijzerhydroxyde, door Bunsen en Berthold met betrekking tot zijne werking op het arsénigzuur het eerst onderzocht — de uitkomsten van dat onderzoek zijn in 1834 openbaar gemaakt — , moet versch wezen en met groote zorgvuldigheid behandeld worden, daar het anders ligt in een kristallijnen toestand overgaat en in dit geval zijn invloed op het vergif verliest. Men doet uit eene oplossing van zwavelzuur ijzeroxyde of van ijzerchloride door middel van ammoniak het ijzerhydroxyde neêrploffen en men verwijdert vervolgens door uitwasschen het alkali uit de bruine, onreine hydratische massa. Dat ijzerpraeparaat bindt gretig het arsénigzuur en vormt daarmede basisch arsénigzuurijzeroxyde, dat in water en in maagsap nagenoeg onoplosbaar is. Die binding geschiedt echter dan alleen , wanneer het ijzerhydroxyde opgelost arsénigzuur ontmoet. Is dit laatste vast, dan heeft er geene of nagenoeg geene binding plaats; somtijds is het wel aanbevolen de oplossing te bevorderen door vooraf eenige droppels geest van salmiak bij het ijzerhydroxyde te voegen, maar daardoor maakt men van het arsénigzuur een zout, dat door het ijzerhydroxyde niet wordt ontleed, zoodat dit dus werkeloos blijft.
Het ijzerhydroxyde moet in groote hoeveelheid worden aangewend, omdat andere stoffen van de maag en van het darmkanaal desgelijks eene groote verwantschap daarmede bezitten, zoodat hierdoor zijne werking op het arsénigzuur verminderd wordt. Men geeft dus telkens na 10 minuten, nadat de maag door braking zooveel mogelijk geledigd is, een eetlepel vol ijzerhydroxyde tot dat de plaatselijke verschijnselen der vergiftiging verdwenen zijn en het ijzerhydroxyde zich in de ontlastingstoffen vertoont.
Het magnésiahydraat werd in 1846 door Bussy als tegengift tegen arsenicum aanbevolen: het vereischt eene even zorgvuldige bereiding als het vorige middel. Men verkrijgt een goed praeparaat, wanneer men een aarden smeltkroes half met koolzure magnesia vult en in een oven den bodem daarvan tot roodgloeijens toe verhit, terwijl men den inhoud van den kroes met een ijzeren spadel gestadig omroert, om bij het ontwijken van waterdamp en koolzuur het hevig wegspatten te beletten. Het gloeijen wordt voortgezet totdat een weinig dier magnésia, met zoutzuur begoten, niet meer opbruist. Daarna wordt zij in eene gesloten flesch zorgvuldig bewaard.
Dit praeparaat is gebrande magnésia (magnésia usta), welke bij hare vermenging met water magnésiahydraat vormt en eene groote verwantschap heeft tot arsénigzuur, daar het hiermede basischarsénigzure magnésia doet ontstaan. Ook dit zout schijnt noch in water, noch in maagsap oplosbaar te wezen. Men gebruikt het op dezelfde wijze als ijzerhydroxyde, — ook geeft men beide wel eens te zamen of bij afwisseling.
Voor de geregtelijke geneeskunde heeft de bepaalde en onfeilbare aanwijzing van arsénicum in de uitgebraakte stoffen of in de ingewanden des ligchaams na den dood eene hooge waarde, omdat dikwijls de vrijheid van een mensch er mede gemoeid is, omdat het aankomt op de bevestiging of ontkenning eener vreeselijke misdaad — moord door vergiftiging. Het arsénicum is hoogst gevaarlijk, omdat het smakeloos is en omdat men het doorgaans eerst leert kennen uit zijne doodelijke werking. Kan men het arsénicum zelf niet ontdekken, dan moeten de overblijfselen der gebruikte spijs of drank, het braaksel, de inhoud van maag en darmkanaal, ja, deze ingewanden zelve naauwkeurig onderzocht worden. Het zekerste bewijs der aanwezigheid van arsénicum is zijne afscheiding in metaaltoestand (reductie). Deze kan men tot stand brengen door zwavelwaterstof in de gefiltreerde vloeistoffen te leiden en deze vervolgens met salpeterzuur en zwaveligzuur zóó te behandelen, dat er arsénigzuur ontstaat , of men kan meer regtstreeks te werk gaan. De beste methodes zijn door Marsh, Fresenius en Babo beschreven. Die van Marsh berust op het feit dat waterstof bij haar vrijworden (in statu nascenti) zich gretig met arsénicum verbindt, waarna dit laatste door verhitting in metaaltoestand afgescheiden kan worden. De toestel, dien men hiertoe gebruikt, bestaat uit eene flesch, waarin op de gewone wijze — door zink en zwavelzuur — waterstof ontwikkeld wordt.
Deze loopt door eene horizontaal en daarna verticaal opwaarts gebogen buis, die op eene bepaalde plaats wordt verhit door eene spirituslamp. Men ontsteekt de waterstof, die uit het verticale uiteinde der glazen buis stroomt en houdt in de vlam een porseleinen schoteltje, om te zien of er ook een aanslag ontstaat van arsénicum, — ’t geen zich uit het zink en zwavelzuur wel eens ontwikkelen kan. Is zulk een aanslag niet aanwezig, dan giet men in eerstgemelde flesch het vocht, waarin men arsénicum vermoedt. Het is duidelijk, dat dit laatste — indien het er in aanwezig is — zich met de waterstof zal verbinden en door de buis loopende door de hitte der spiritusvlam genoodzaakt zal worden zich in metaaltoestand af te scheiden, zoodat het opgevangen wordt in den vorm van een ring in de buis, terwijl er nog aanslag is te verkrijgen op een porseleinen schoteltje, in de waterstofvlam gehouden. Daarna draait men het verticale uiteinde der glazen buis naar beneden en brengt het in eene andere buis, waarin zich salpeterzuur zilver bevindt. Hier wordt zelfs het geringste spoor van arsénikwaterstofgas ontleed; de oplossing wordt troebel door de afscheiding van zilver, en zij bevat arsénigzuur. Pfaff en Thomson hebben intusschen opgemerkt, dat antimonium een aanslag geeft, welke sterk op dien van arsénicum gelijkt, en men heeft naar een middel gezocht om die beiden van elkaar te onderscheiden. Bedruppelt men den aanslag met onderchlorigzuur natron (verkregen door chloorgas in koolzuur natron te doen stroomen), dan verdwijnen de arsénikvlekken, maar de antimoniumvlekken niet (Bischof). Leidt men een stroom van zoutzuurgas (chloorwaterstof- zuurgas) door eene buis, waarin zich arsénikaanslag bevindt, dan blijft deze onveranderd, terwijl de antimoniumaanslag verdwijnt. (Fresenius). Brengt men de glazen buis in eene oplossing van salpeterzuur zilver, dan wordt het arsénikwaterstofgas ontbonden en het antimonium waterstofgas desgelijks. De vloeistof, die door het filtréren van den neerslag verkregen wordt, bevat geen spoor van antimonium, terwijl er arsénigzuur, benevens zilverzout en salpeterzuur, in opgelosten toestand in aanwezig is, en men kan hieraan zonder veel moeite door toevoeging van vloeibare ammonia een gelen neerslag van arsénigzuur zilver ontlokken.
Zoo hebben de meestberoemde scheikundigen zich beijverd, om den aard en de eigenschappen van dit vergif aan het licht te brengen, opdat men het in alle vormen en onder alle omstandigheden zou kunnen herkennen, eensdeels om den geneesheer tot gids te wezen bij de keuze zijner middelen, anderdeels om bij moord of poging tot moord door vergiftiging den regter in staat te stellen om op goede gronden zijn vonnis uit te spreken. Daarentegen heeft een ervaren gifkenner van den jongsten tijd zoeken te beweren, dat het arsenicum een gewoon bestanddeel is van bewerktuigde voorwerpen. Die man is Orfila, een groot scheikundige te Parijs. Hij heeft met Couerbe de opmerking gemaakt, dat men onbetwistbare sporen van arsénicum door middel van den toestel van Marsh ontdekt in het water, waarin men een deeg heeft gekookt van gebrande, fijn gestampte en met zuiver zwavelzuur vermengde beenderen, als men dat deeg een dag of vier heeft laten staan. De proeven van Orfila werden door Alphonse Duvergie herhaald en bevestigd. Andere scheikundigen hebben echter tegenovergestelde uitkomsten verkregen en het genoegen gesmaakt, dat Orfila zijne bewering heeft teruggenomen.
Andere onderzoekingen, door Duflos ingesteld, hebben bewezen, dat het arsénicum bij genezing van den lijder geheel en al uit het ligchaam verwijderd wordt. De nasporingen eener Fransche commissie omtrent de werking van arsénicum op planten gaven eene dergelijke uitkomst. Granen, voortgekomen uit zaad, hetwelk met eene oplossing van arsénigzuur besprenkeld was, bezaten geene noemenswaardige hoeveelheid arsénicum. Die proeven zijn in België door Hemptinne met denzelfden uitslag voortgezet en op wortels, aardappelen enz. toegepast. Ook andere scheikundigen hebben zich daarmede bezig gehouden, en het schijnt, dat het arsénicum door het kalkgehalte van den grond weldra in onoplosbaren arsénigzuren kalk omgezet en om deze reden niet door de wortelvezels der planten opgenomen wordt. Is echter arsénicum in groote hoeveelheid en in opgelosten toestand in den bodem voorhanden, dan belemmert het den plantengroei en belet de ontwikkeling der vruchten (zie de dissertatie van Dr. Verver over dit onderwerp).
Merkwaardig is het, dat men in den jongsten tijd in vele minerale bronnen arsénicum ontdekt heeft. Schapen en paarden kunnen aanmerkelijke hoeveelheden van dit vergif verdragen. Intusschen hebben ook bij deze groote giften van arsénicum eene doodelijke werking. In vele oorden mengen de landlieden een weinig arsénicum onder het voeder voor hun vee, om den eetlust te prikkelen en de vetmesting te bevorderen. Paarden krijgen door het gebruik van arsé-nicum eene glanzige huid.
In Stiermarken, Salzburg en Tirol gebruiken vele inwoners arsénicum. Zij koopen het rattenkruid, dat in Oostenrijk niet openlijk verhandeld mag worden, onder den naam van “hedri” van rondreizende marskramers of van werklieden uit de glasblazerijen en beginnen met een half grein, dat zij des ochtends in nuchteren toestand nuttigen, waarna zij langzamerhand tot giften van 4 grein opklimmen. De arséniketers zoeken zich daardoor een gezond en blozend voorkomen en eene zekere mate van gezetheid te verschaffen, terwijl vooral de gemsjagers een stukje wit arsénicum in den mond nemen, dat zich langzamerhand oplost en hen in staat stelt om zonder belemmering in de ademhaling de steilste rotsen te beklimmen. De sterfgevallen door misbruik van arsénicum veroorzaakt, zijn intussche talrijker dan men wel meent. Daarentegen verhaalt Tschudi, dat hij een directeur van eene arsénikgroeve had ontmoet, die sedert jaren eiken ochtend in plaats van suiker een weinig rattenkruid in de koffij gebruikte, om zich tegen de nadeelige gevolgen der arsénikfabrikage te beveiligen — ’t geen met goed gevolg geschiedde. Het is tevens bekend, dat zij, die zich aan het gebruik van arsénicum hebben gewend, dit niet kunnen nalaten zonder door vermagering en uitputting te bezwijken.
Ook in de geneeskunde worden arsénikpraeparaten gebruikt, vooral de solutio Fowleri, die in 90 droppels een grein arsénicum bevat. Zij werken heilzaam tegen tusschenpoozende koorts, wanneer deze zich hardnekkig verzet tegen de kracht der chinine. Daarom zij men voorzigtig bij het aanwenden van geheime koortsmiddelen, omdat deze gewoonlijk rattenkruid of phosphorus bevatten. Ook schijnt het te pas te komen bij hardnekkige zenuwaandoeningen, bij vallende ziekte, St. Vitusdans , asthma enz., alsmede bij eene menigte huidziekten, die voor de gewone middelen niet willen wijken.
In het dagelijksch leven zij men vooral op zijne hoede tegen fraai groengekleurde rolgordijnen, behangsels en geweven stoffen, voor kleeding bestemd, daar die kleur veelal arsénicum bevat en reeds duizenden daarvan de schadelijke gevolgen hebben ondervonden. Ook in andere kleuren vindt men dat vergif.
Opzettelijk hebben wij over het arsénicum, zijne verbindingen, zijne eigenschappen en gebruik uitvoerig gesproken. Eensdeels behoort het arsénicum (As) tot de enkelvoudige stoffen, anderdeels is het in onderscheidene verbindingen een onzer ergste vijanden, dien wij kennen moeten, om hem met vrucht te bestrijden.