Zouten zijn scheikundige verbindingen, van welke vele bij eene oppervlakkige beschouwing op keukenzout gelijken, daar zij oplosbaar zijn in water, kristalliséren en een eigenaardigen zouten smaak bezitten, terwijl andere een geheel ander voorkomen hebben en, zooals b. v. koolzuur calcium, zich in amorphen toestand vertoonen, in water niet oplossen en smakeloos zijn. Alleen het scheikundig zamenstel verbindt de zouten tot eene afgeslotene groep, waarin men evenwel althans twee soorten van zouten moet onderscheiden. Zouten ontstaan in den regel uit een zuur en eene basis. Vermengt men namelijk een zuur met eene basis of omgekeerd, dan neemt men een oogenblik waar van volkomene neutraliteit.
Het onzijdig gemaakte zuur of de onzijdig gemaakte basis is dan geheel en al veranderd in een zout, hetwelk zich door nieuwe eigenschappen onderscheidt. Men kan de zouten beschouwen als zuren, waarin de waterstof gedeeltelijk of geheel door een metaal vervangen is. De haloïdezuren, dat wil zeggen de waterstofverbindingen met chloor, bromium, iodium fluorium, vormen met bases de haloïdezouten, welke men ook met de namen van chloor-, bromium-, iodium- en fluoriummetalen bestempelt. Zij ontstaan door de werking van haloïdezuren op metalen.
Eindelijk kunnen zich ook de metalen regtstreeks met de haloïden vereenigen. Ijzer verbrandt in chloor tot ijzerchloride, koper tot koperchloride enz.
De zuurstofzuren vormen met bases de zuurstofzouten. Deze ontstaan door de werking van het zuur op het metaal, het metaaloxyde of het metaalhydroxyde of door de werking van het zuur-anhydride op het metaaloxyde of hydroxyde. Wordt in de zuren de typische waterstof volkomen vervangen door de aequivalente hoeveelheid van een metaal, dan ontstaan normale zouten, ook wel neutrale zouten genaamd. Niet alle echter reagéren neutraal; steeds hebben de verbindingen , ontstaan door de werking van eene zwakke basis en een sterk zuur, eene zure, — en door die van eene sterke basis en een zwak zuur eene alkalische reactie. Monohydrische zuren, namelijk zoodanige, die slechts één atoom waterstof bevatten, hetwelk door een metaal kan vervangen worden, vormen met monohydrische bases gewoonlijk normale zouten. Uit polyhydrische zuren (met meer atomen waterstof, die door metaal kunnen vervangen worden) en polyhydrische bases ontstaan normale zouten, wanneer zij in zoodanige verhouding op elkander werken, dat het aantal waterstof-atomen in beiden even groot is:
2POH3O3 + Fe2H6O6 = Fe2(P0)2O6 + 6H2O Phosphorzuur Ijzerhydroxyde Phosphorzuur ijzeroxyde Water Wordt in polyhydrische zuren de waterstof slechts gedeeltelijk door metaal vervangen, dan ontstaan zure zouten, wier gesteldheid afhankelijk is van de verhouding tusschen het zuur en de basis. Twee moleculen van eene monohydrische basis verzadigen bijv. een molecule van een dihydrisch zuur tot een normaal zout, en om die reden is het zout, dat uit de verbinding van tweetallen moleculen van dit zuur met de basis ontstaat, een dubbelzuur zout. Wordt in polyhydrische bases slechts een gedeelte van de waterstof, die zij kunnen afstaan, door een zuurradicaal vervangen, dan ontstaan basische zouten. Alzoo levert aluminiumhydroxyde (A12H606) met 3 moleculen van het tweewaardig zuurradicaal S02 normaal zwavelzuur aluminium (A12(S02)306), maar wanneer slechts 2 atomen waterstof door dit zuurradicaal vervangen worden, dan ontstaat een derde zwavelzuur aluminium (A12H4(S02)06). Men verkrijgt zure zouten door de werking van zuren op normale zouten, en omgekeerd uit deze laatsten door de werking van bases basische zouten.
Deze laatsten ontstaan echter dikwijls ook reeds bij eene behandeling van normale zouten met water, alsmede bij de ontleding van sommige metaalzouten door koolzure alkaliën. Door de werking van bases op zure zouten of van zuren op basische zouten kan men normale zouten verkrijgen. Vele basische zouten gehoorzamen echter niet aan de aangewezene vormingswet, daar zij te veel water bevatten, — andere bezitten te weinig;of in het geheel geen water. Men kan deze laatsten beschouwen als bases, die een gedeelte van de waterstof met de overeenkomstige hoeveelheid zuurstof in den vorm van water verloren hebben, terwijl de overgebleven waterstof door het zuurradicaal vervangen wordt, — of ook als moleculaire verbindingen van normale zouten en oxyden, Ook de haloïdezuren vormen zulke zouten, en deze oxychloriden enz. kan men afleiden van den typus HCI, waarin het haloïde gedeeltelijk door eene aequivalente hoeveelheid zuurstof vervangen is.
Op dergelijke wijze als de zuurstofzouten worden ook de sulpho-zouten gevormd, die in plaats van zuurstof zwavel bevatten. Zij ontstaan bij de werking van een sulphozuuranhydride op eene sulpho-basis, waarbij de waterstof met de vereischte hoeveelheid zwavel als zwavelwaterstof wordt afgescheiden,— voorts bij de werking van een sulphozuuranhydride op het anhydride van eene sulphobasis, ook bij de ontleding van zuurstofzouten door zwavelwaterstof.
Wordt in polyhydrische zuren de waterstof door twee of meer verschillende metalen vervangen, dan ontstaan dubbelzouten. Men verkrijgt deze uit twee zouten, die dezelfde zuren, maar verschillende metalen bevatten, alsmede door neutralisatie van een zuur zout met eene andere basis. Ook de haloïdezouten vormen dubbelzouten door zamenvoeging van twee of meer moleculen en gewoonlijk vereenigen zich de zouten met veel haloïde met die, welke weinig haloïde bevatten.
De zouten zijn bij een gewonen warmtegraad meestal vaste ligchamen, kristalliseerbaar of amorph, kleurloos of gekleurd. Zij maken zout, doch sommige ook zoet, bitter, zamentrekkend of zuur. Bij verwarming smelten zij of zijn onsmeltbaar, gedeeltelijk tegen het vuur bestand of vlugtig, en vele worden door warmte ontleed. Vele lossen op in water, vele ook in alkohol en aether, en in het algemeen vermeerdert de oplosbaarheid tegelijk met de warmte. Vele zouten zijn hygroscopisch en smelten weg in de opene lucht, en vele kristalliséren waterhoudend, waarna zij in de opene lucht door waterverlies verweeren.
In het algemeen worden de zouten door een zuur ontleed, wanneer dit laatste voldoende sterkte bezit, met de basis van het oplosbaar zout een onoplosbaar zout vormt of minder vlugtig is dan het zuur van het zout. Op dergelijke wijze worden de zouten door bases ontleed. Bij de werking van twee zouten op elkander ontstaan dubbelzouten, of beide worden ontleed door dubbele omzetting, vooral wanneer daarbij een onoplosbaar zout geboren wordt. Eindelijk worden de zouten ook ontleed door den galvanischen stroom, waarbij het electropositieve bestanddeel, het metaal, zich naar de negatieve pool begeeft.