Arnhem (Johan, baron van), heer van Rosendaal tot Harsloo, was de eenige zoon van den baron van Arnhem en Theodora van Wassenaar van Duivenvoorde. Hij werd den 1sten Mei 1636 te ’s Hage geboren en aldaar opgevoed, terwijl hij vervolgens zijne opleiding ontving aan de scholen te Wageningen, Deventer en Leiden. Op 22-jarigen ouderdom werd hij beschreven in de ridderschap van de Veluwe, en 9 jaren later huwde hij met zijne volle nicht Anna Margaretha van Arnhem, erfdochter der vrije heerlijkheid Rosendaal.
Heer Johan werd den 11den Mei 1674 gedeputeerde van het kwartier Veluwe, den 11den Februarij regter der stad Arnhem, en ontving den 9den Februarij 1684 van prins Willem III de aanstelling van buitengewoon raadsheer van het Hof van het vorstendom Gelder en het graafschap Zutphen. Hij stond met zijne echtgenoot hoog aangeschreven in de gunst van den Prins en van diens koninklijke Gemalin, zoodat zij het vorstelijk paar naar Engeland vergezelden. Tevens was de heer van Rosendaal algemeen geacht bij Arnhems burgers. In 1701 werd hij benoemd tot landdrost van de Veluwe, en hij overleed den 12den December 1717 als de laatste telg van zijn aanzienlijk geslacht. Onderscheidene door hem uitgegevene verzen bezorgen hem eene plaats onder de Nederlandsche dichters.