Arndt (Ernst Moritz), een vaderlandlievende Duitscher en een vruchtbaar schrijver, werd den 26sten December 1769 te Schoritz op het eiland Rügen geboren. Zijne ouders waren eenvoudige, maar geenszins onbeschaafde lieden. Zijn vader, in lijfeigenschap geboren, maar later “inspector” op het landgoed van den graaf Malte Puttbus, gaf hem eene goede opvoeding en zond hem naar de Latijnsche school te Straalsund, om er zich voor te bereiden voor de studie der godgeleerdheid.
Een onbedwingbare reislust spoorde hem aan om de school te verlaten en in de wereld rond te zwerven. Weldra echter keerde hij naar de vaderlijke woning terug, om er zijne voorbereidende studiën voor de universiteit te voleindigen. Eerst bezocht hij Greifswald en toen Jena, waar hij zich tevens met ijver toelegde op de geschiedenis, de aardrijks- en volkenkunde, vreemde talen en de kennis der natuur. Nadat hij deze studiën eenigen tijd te huis had voortgezet, deed hij in 1798 en 1799 eene groote reis door Oostenrijk, Opper-Italië en Frankrijk, voorts door België en Noord-Duitschland en gaf daarvan eene beschrijving uit in 4 deelen. Ook waren vroeger reeds reisbeschrijvingen van hem in het licht verschenen. Na zijn terugkeer vestigde hij zich te Greifswald als Académisch leeraar en huwde met eene onechte dochter van professor Quistorp, doch hij verloor weldra zijne vrouw. Hij hield er voorlezingen over de geschiedenis en werd er in 1805 tot buitengewoon hoogleeraar benoemd. Zijn edele vrijheidszin verhief zich met kracht tegen de Fransche overheersching van die dagen, en hij liet niets onbeproefd om den nationalen geest zijner landgenooten wakker te schudden. Na den slag bij Jena moest hij de wijk nemen naar Zweden, maar na den val van Gustaaf IV (1809) keerde hij naar Duitschland terug. Onder een vreemden naam toefde hij eerst te Berlijn en begaf zich vervolgens weder naar Greifswald. Hier had hij echter te midden van bloedverwanten en voormalige vrienden, die door den Franschen geest waren verblind, geene rust. Hij toog weder naar Berlijn, vervolgens (1812) naar Praag, en eindelijk op uitnoodiging van den vrijheer von Stein naar Petersburg. Hier schreef hij een groot aantal kleine geschriften, om Duitschland tegen den Franschen overweldiger in het harnas te jagen, en hij heeft daardoor en door zijne vrijheidsliederen het afwerpen van het vreemde juk niet weinig bevorderd.
In het jaar 1818 werd Arndt benoemd tot hoogleeraar aan de universiteit te Bonn, maar reeds het volgende jaar geschorst wegens demagogische woelingen. Gedurende zijne gedwongene rust hield hij zich bezig met de uitgave van onderscheidene geschriften, onder anderen van een, getiteld: “Ueber die Niederlande und Belgien.” Tevens trof hem in dien tijd het smartelijk verlies van zijn zoon, een knaap van zes jaren, die in de Rijn verdronk. Arndt in zijn hoogleraarsambt te herstellen, was een der eerste regeringsdaden van koning Friedrich Wilhelm IV. De universiteit koos hem weldra tot rector; nieuwe werken werden door hem uitgegeven, en tevens verscheen het merkwaardige jaar 1848, dat ook door Arndt met jeugdige geestdrift werd begroet. Hij werd afgevaardigd naar de Nationale Vergadering en hier in de tweede zitting, op voorstel van Venedey, door al de leden met eene plegtige hulde begroet. Hij hield er korte en krachtige redevoeringen en behoorde tot de deputatie, welke den koning van Pruissen de Duitsche keizerskroon aanbood. Den 21sten Mei 1849 verliet hij met de partij van von Gagern de vergadering en keerde terug tot de kalmte van zijn académischen leerstoel. Ook bij de reactie, die op het jaar 1848 volgde, wanhoopte hij niet aan de toekomst van Duitschland en hij openbaarde die verwachting in onderscheidene geschriften. Toegerust met een krachtig ligchaam en met een helderen geest, vierde hij onder algemeene deelneming in 1859 zijn negentigsten verjaardag, maar overleed niet lang daarna, op den 29sten Januarij 1860.
Zonder een diepzinnig geleerde of een groot genie te wezen, blijft Arndt een der merkwaardigste Duitsche mannen uit de eerste helft dezer eeuw. Vaderlandsliefde en vrijheidsmin bezielen zijne liederen, — hij dweepte steeds met de grootheid en den roem van Duitschland, en tot aan zijn dood toe gevoelde hij zich doortinteld van de geestdrift der jeugd.