Van de mannen der Oudheid, die dezen naam hebben gedragen, vermelden wij de volgende:
Aristobúlus I, den zoon van den Maccabéschen vorst Johannes Hyrcanus. Schoon laatstgenoemde bij zijn overlijden (104 vóór Chr.) de wereldheerschappij in zijn rijk aan zijne gemalin Salome Alexandra en het hoogepriestersambt aan zijn zoon Aristobúlus had opgedragen, nam deze terstond den naam van koning aan en benoemde zijn broeder Antígonus tot mederegent, terwijl hij zijne drie overige broeders (Alexander, Absalom en een ongenoemde) in den kerker wierp en van honger deed omkomen. Zijn veldtogt naar Ituraea was voorspoedig, maar voordat deze geëindigd was, keerde hij met een ziek ligchaam naar Jeruzalem terug. Antígonus voltooide de overwinning, waarna de Ituraeërs de Israëlietische godsdienst moesten aannemen.
De Koningin wekte inmiddels bij den zieken Aristippus wantrouwen jegens zijn zegepralenden broeder. Aristippus eischte nu, dat Antigonus ongewapend bij hem ten gehoore zou verschijnen en gaf aan de lijfwacht den last, om zijn broeder te dooden, indien deze het waagde gewapend het paleis binnen te treden. De Koningin wist den bode om te koopen, zoodat deze aan Antígonus het bevel bragt, om in zijne wapenrusting zich naar zijn broeder te begeven. De ongelukkige snelde derwaarts en werd reeds in den gang vermoord. Doch ook Aristobúlus, door die onverwachte euveldaad verschrikt, bezweek korten tijd daarna, en werd door zijn oudsten zoon Alexander Jannaeï opgevolgd.
Aristobúlus II, een zoon van Alexander Jannaeï. Gedurende eene ziekte zijner moeder, die haren gemaal was opgevolgd, veroverde hij een aantal vestingen en verwierf hij de gunst van een groot gedeelte van het leger, zoodat hij tot koning werd uitgeroepen (69 voor Chr.). Zijne moeder Alexandra overleed te midden van deze verwarring, en haar oudste zoon Hyrcanus (II) beklom den troon te Jeruzalem. Deze werd echter bij Jericho door Aristobúlus overwonnen, zoodat hij zich genoodzaakt zag, met dezen in minnelijke schikkingen te treden. Aristobúlus werd nu hoogepriester en koning, en Hyrcanus keerde tot het ambteloos leven terug. De beide broeders omhelsden elkander voor de oogen des volks. Toch wist een Idumaeër, Antípater genaamd, Hyrcanus te bewegen, om den Arabischen koning Aretas te hulp te roepen. Deze verscheen met 50000 Arabieren in Judaea en bragt aan Aristobúlus eene nederlaag toe, zoodat hij zich in den tempel eene wijkplaats moest verschaffen.
Nu verdreef de Romeinsche veldheer Scaurus, die van de zijde van Damascus oprukte, het Arabische leger, waarna Aristobúlus de vlugtenden nazette en hun eene gevoelige nederlaag toebragt. Op deze wijze herkreeg Aristobúlus zijne heerschappij, maar toen niet lang daarna Pompéjus te Damascus verscheen, verzochten de beide broeders, dat hij de taak van scheidsregter op zich zou nemen. Tevens echter verschenen er afgevaardigden uit het volk, die afschaffing vraagden van het koningschap en eene dergelijke staatsregeling begeerden, als zij te voren onder Simon en Johannes Hyrcanus gehad hadden. Pompéjus stelde de beslissing uit en begaf zich eerst naar Arabië, en nu was Aristobúlus vermetel genoeg, om zich tot tegenweer tegen de Romeinen gereed te maken.
De Romeinsche veldheer vernam het nadat hij Petra had ingenomen en trok terstond naar Judaea. Bij de bergvesting Alexandrion wachtte Aristobúlus het Romeinsche leger af. Na eene vruchtelooze onderhandeling ging Pompéjus tot vijandelijkheden over en liet hem de keus tusschen de overgave van alle bergvestingen aan de Romeinen of gevangenschap. Aristobúlus zag zich genoodzaakt, de eerste voorwaarde te onderteekenen en herkreeg zijne vrijheid.Woedend keerde hij naar Jeruzalem terug, terwijl Pompéjus voorwaarts rukte naar Jericho. Dáár verscheen de vernederde vorst wederom in het Romeinsche leger en bood er eene aanzienlijke som voor het behoud zijner waardigheid. Pompéjus stemde er in toe, hield hem als gijzelaar bij zich en zond Gabinius naar Jeruzalem, om er het geld in ontvangst te nemen. Het volk was weigerachtig om aan de overeenkomst gevolg te geven. Vertoornd wierp Pompéjus den gijzelaar in den kerker en trok naar Jeruzalem. De partij van Hyrcanus ontsloot voor de Romeinen de poort, en hare tegenstanders verschansten zich op den tempelheuvel, die eindelijk bestormd werd. Hier werd een vreeselijk bloedbad aangerigt; zelfs verhaalt men, dat er 12000 soldaten en vele vrouwen en kinderen omgekomen zijn (63 voor Chr.). Pompéjus herschiep Judaea in eene ethnarchie, die afhankelijk was van de Romeinsche provincie Syrië, benoemde Hyrcanus tot hoogepriester en ethnarch en nam de beide zonen van Aristobúlus, Alexander en Antigonus genaamd, benevens zijne beide dochters mede naar Rome, om er mede te pronken bij zijn triomftogt. Aristobúlus ontvlugtte later (56 voor Chr.) met zijn zoon Antígonus uit de Romeinsche gevangenschap en trad in Palaestina op als regthebbende op den troon, zooals zijn zoon Alexander reeds te voren had gedaan. Het volk verzamelde zich met geestdrift onder zijne banier. Alexandrion werd weder bezet, en van hier toog Aristobúlus naar Machaerus, maar werd er door Sisenna overwonnen, zwaar gewond, gevangen genomen en met zijn zoon Antígonus wederom naar Rome gezonden. Toen Caesar hier alle verordeningen van Pompéjus omver wierp, ontving Aristobúlus niet alleen de vrijheid, maar zelfs het bevel over twee legioenen, om Judaea te heroveren. Intusschen deed een aanhanger van Pompéjus, namelijk Q. Metellus Scipio, die kort te voren het bewind over Syrië verkregen had, Aristobúlus gedurende zijn togt naar Judaea door vergif om het leven brengen.
Aristobúlus, een Israëlietisch wijsgeer van de Peripatetische school. Hij leefde te Alexandria in de dagen van Ptolemaeus IV Philometer (180 vóór Chr.). Men heeft hem den vervaardiger genoemd van een allegorischen commentaar op de boeken van Mozes, waarin hij aantoont, dat alle wijsheid der Grieksche en Romeinsche schrijvers aan dien aanvoerder van Israël is ontleend. Dit werk wordt door de Kerkvaders dikwijls aangehaald, maar het is uit de jongste onderzoekingen gebleken, dat het in veel lateren tijd werd opgesteld.