Aral (Meer van). Dit meer is na de Caspische zee de grootste binnenlandsche waterplas van Azië. Het ligt ten oosten van genoemde zee in het laagland van Turkestan in eene zilte, onvruchtbare steppe. Het heeft bij eene lengte van 60 geogr. mijlen eene breedte van 30 tot 40 geogr. mijlen, en eene oppervlakte van 1100 □ geogr. mijlen.
Zijne westelijke kusten verrijzen met steile wanden omstreeks 13 Ned. el boven den waterspiegel, terwijl de overige kusten laag, zandig, onvruchtbaar of met riet begroeid zijn. De grote rivier Amoe (de Gihon, de Oxus der Ouden), van welke nog in 1640 een arm zich tot aan de Caspische zee uitstrekte, en de Syr-Darja (Jaxartes) storten er zich in uit. Men ontwaart nergens een stroom, die het water uit het meer afvoert. Zijn waterspiegel ligt, volgens waarnemingen met den barometer, 33 Ned. el hooger dan die der Caspische Zee, 11 Ned. el hooger dan die der Zwarte Zee, en ruim 7 Ned. el hooger dan die der Middellandsche Zee.
Die opmetingen verdienen intusschen geen groot vertrouwen, daar het vrij zeker is, dat al die wateren in vroegeren tijd met elkander verbonden waren. Sommigen zijn van oordeel, dat zij in het jaar 500 na Chr. een enkelen plas vormden, maar dat na dien tijd het land bij de kusten der Caspische zee althans 13 Ned. el is gerezen , terwijl vervolgens de wateren dier zee bij afwisseling geklommen zijn en gedaald. Van 1816 tot 1830 daalden zij 3 Ned. el, — ’t geen men door eene vermeerderde verdamping niet verklaren kan.
Volgens de opmetingen van Russische ingenieurs bestaat de landengte der Troechmenen, welke zich tusschen de Caspische Zee en het meer van Aral bevindt, uit eene zandige, met schelpen bezaaide vlakte, die naar de zijde van het meer van Aral eene steile helling heeft. Het zuidelijk gedeelte dezer vlakte draagt bij de inwoners nog altijd den naam van het “Oude strand,” en men vindt van hier tot aan Sjiwa slechts bitter en brak water en sporen van drooggeloopen meren. Het is derhalve geen wonder, dat de Ouden geen gewag maken van het meer van Aral, maar eene aanzienlijke grootte toekennen aan de Caspische Zee. Men vindt het meer van Aral eerst vermeld in de 16de eeuw in de werken van Arabische aardrijkskundigen. D'Anville vond het geteekend op eene kaart uit de 13de eeuw, en Jenkinson is de eerste Europeaan, die het onder den naam van Kitiaameer naauwkeurig kent.
Volgens von Humboldt stond dit meer voorheen niet alleen met de Caspische Zee, maar ook met de IJszee in verband, ’t geen ook op de kaarten der oude aardrijkskundigen is aangeduid. Het Altaï-gebergte bereikt de Oeralketen niet, maar tusschen deze beiden is eene laagte met vele meren, die zich tot aan de middaglijn van Minsk uïtstrekt. Naar de oostzijde vindt men de steppe der Kirghisen. Gemelde reeks van meren loopt voort tot aan de kust der IJszee. Het is om die reden niet vreemd, dat er zelfs nu nog zeehonden leven in de Caspische Zee en in het meer van Aral.
Toen dit meer in 1848 naauwkeurig onderzocht werd, vond men er aan de westkust eenige eilanden , die men de Czareneilanden noemde, terwijl men het grootste met den naam van Nicolaï-eiland bestempelde. Het water is er niet zeer zout, en zijne diepte is in het midden 30 Ned. el en aan de westkust 180 Ned. el. Naar de noordoostelijke, oostelijke en zuidelijke zijde neemt de diepte aanmerkelijk af. Hier en daar vindt men klippen en zandbanken. In het zuidwesten is het meer van Aral verbonden met het moerassige meer Laudan, en in het zuidoosten met het meer Daukara, dat bijna geheel met riet is begroeid.
Het noordelijk gedeelte van het meer van Aral is door eene nadering der oostelijke en westelijke kust, in verband met het eiland Koeg-Aral, hetwelk tegenover den mond der Syr-Darja ligt, van het zuidelijk gedeelte gescheiden. Het is slechts 100 □ geogr. mijlen groot en draagt den naam van Kitsjkine-Dengis of Kleinmeer, terwijl men het zuidelijk gedeelte Oeloe-Dengis of Grootmeer. noemt. Het meer van Aral is zeer vischrijk en volgens sommigen des winters zelden, volgens anderen zeer dikwijls met ijs bedekt.