Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Caspische Zee

betekenis & definitie

De Caspische Zee is de grootste binnenzee op aarde. Zij ligt op de grenzen van Europa en Azië, omgeven door Caucasië, het Russische gouvernement Astrakan, de Kirgisensteppe, Toerkestan en Perzië, en heeft eene lengte (van het noorden naar het zuiden) van 165, eene breedte van 25—60, en een kustlengte van 860 geogr. mijlen, van welke laatste 500 aan Rusland toebehooren, terwijl hare oppervlakte eene uitgebreidheid heeft (volgens Berghaus) van 7375 □ geogr. mijlen.

Merkwaardig is vooral hare lage ligging, daar zij de diepste plaats beslaat van eene lage vlakte, die met eene uitgebreidheid van 13000 □ geogr. mijlen onder den zeespiegel gelegen is. Deze Aralo-Caspische laagte was weleer eene zee met eenige eilanden en zoowel met de Noordelijke IJszee als met de Zwarte Zee verbonden, en wél door waterwegen, die men in den loop der Manytsj-rivier (naar de Zee van Azof) en in eene reeks van meren, van het meer van Aral naar de Ob voortloopende, nasporen kan. In den tijd van Strabo was de overlevering, dat de Caspische Zee eene golf is geweest der Noordelijke Ijszee, nog geenst zins verdwenen. Die groote waterplas moest inkrimpen, omdat het bedrag der verdamping grooter was dan dat van den wateraanvoer, en de Caspische Zee en het meer van Aral zijn er van overgebleven. Beide bevatten zout water, zeevisschen en zelfs robben. De Caspische Zee ligt, volgens de jongste waterpassingen, 27 Ned. el beneden den spiegel der Zee van Azof, terwijl het meer van Aral wel is waar 15 Ned. el boven den zeespiegel ligt, maar zich toch met haar bodem daarbeneden bevindt.

De Caspische Zee wordt gevoed door de grootste rivier van Europa, namelijk door de Wolga, en ontvangt daarenboven nog andere stroomen, zooals de Oeral, de Koema, de Terek, de Soelak, de Koer, de Sefi-roed, de Atrak enz., en toch ontwaart men, dat hare watermassa niet grooter wordt. De verdamping en de opslorping van den zandigen bodem houden den aanvoer nagenoeg in evenwigt. De waterstand klimt wel is waar in den zomer bij het wegsmelten van de sneeuw, doch daalt ook weder in den winter. Intusschen is opgemerkt, dat de daling van het water er onophoudelijk voortschrijdt, zoodat de zee kleiner wordt, waartoe het slib, door de rivieren aangevoerd, niet weinig bijdraagt. Bij Bakoe is het water in de laatste halve eeuw 4 Ned. el achterwaarts geweken.

De oevers der Caspische Zee zijn meestal zandig en laag, vooral in het noorden bij den mond der Wolga en in het noordoosten, doch hier en daar ook hoog en bergachtig, bijvoorbeeld aan de zuidelijke helft der oostkust, waar de Oest-Oert — de hoogvlakte tusschen deze zee en het Aralmeer — hooge rotswanden vormt, en vooral in het zuiden, waar de Perzische gewesten Gilan en Mazenderan zich hoog boven het water verheffen. Tot de uitspringende gedeelten der kust behooren kaap Apsjeron en kaap Sjakow (de zuidpunt van het schiereiland Bakoe) ten westen, kaap Oetsj bij de Golf van Agrakhan en kaap Koerinsk, kaap Tjoek Karagan op het schiereiland Manjislak, en ten zuiden daarvan de Zandkaap. Aan de oostzijde heeft men onderscheidene groote baaijen, zooals de Karasoe-baai, de Alexanders-baai, de groote Karabogas-baai, de Balkan-golf, Hassankoeli-baai enz. Men kan deze Zee door een boog van de kust van Astrakan naar kaap Tjoek Karagan in 2 deelen splitsen. Het noordelijke bekken beslaat ongeveer ⅓ de van het geheel, — het is ondiep en heeft lage oevers.

Men vindt er zandige eilanden, wier aantal vermeerdert, en dit gedeelte bevriest in den winter, zoodat men eerst in het midden van April naar Astrakan varen kan. Het zuidelijk bekken heeft reeds bij den oever eene aanmerkelijke diepte en zeer zout water. Dit laatste verkeert in een eigenaardigen toestand en kan vergeleken worden bij de moederloog, die na de afscheiding van chloornatrium (keukenzout) in de zoutpan achterblijft. Het grootste zoutgehalte vindt men in de genoemde baaijen aan de oostzijde, want deze zijn als het ware reusachtige zoutpannen, waar eene aanmerkelijke warmte het water in damp doet overgaan. Het zuidelijk gedeelte, vooral de Golf van Balkan, telt onderscheidene eilanden, waarop naphtha-bronnen ontspringen, en onbewoonde kalkklippen verrijzen in de baai van Asterabad.

De zuidkust der Caspische Zee heeft een zeer zacht klimaat, is mild besproeid en bezit vele digte wouden, rietvelden en moerassen, waar zich wilde zwijnen en tijgers ophouden. Ook de zuidoostelijke kust is van ouds als vruchtbaar bekend, terwijl in het zuidwesten de dorre Moganische steppe zich tot aan haren oever uitstrekt. In de Balkan-golf heeft men tallooze vogels, zooals zwanen, pelikanen en flamingo's, benevens vele zeehonden.

De drooge kusten in het noorden en oosten zijn te zandig om een belangrijken plantengroei te dragen, en worden door Kalmoeken en Oeralsche Kozakken bewoond, en de zeer rotsachtige westkust ontvangt een groot aantal rivieren, zoodat zij versierd is met bekoorlijke dalen. Goede en veilige havens zijn er alleen aan de oostkust te vinden.