Van de geleerde mannen, die dezen geslachtsnaam dragen, kennen wij: Dominique François Arago, een der schranderste wis- en natuurkundigen onzer eeuw. Hij werd geboren te Estagel bij Perpignan op den 28sten Februarij 1786 en toonde zulk een gunstigen aanleg, dat hij reeds in 1804 bevorderd werd tot de Polytechnische school en weldra tot de beste leerlingen behoorde. Na de voleindiging zijner studiën werd hij benoemd tot secretaris bij het “Bureau des longitudes” en niet lang daarna vertrok hij naar Spanje, om er met Biot en met de Spaansche gelastigden Chaix en Rodrigues de opmeting van den boog van den meridiaan, door Méchain en Delambre tusschen Duinkerken en Barcelona volbragt, tot Formentera voort te zetten.
Hij bevond zich juist op het eiland Mallorca, toen de Spanjaarden tegen Napoleon opstonden. Hij werd in hechtenis genomen en eenige maanden op de citadel van Belver bij Palma gevangen gehouden. Toen men hem in vrijheid stelde, poogde hij Algiers te bereiken, om van hier naar Marseille te stevenen. Het Algerijnsche schip werd echter door een Spaanschen kaper genomen en Arago naar het fort Rosas en naar de ponthos van Palamos gebragt. Op aanvrage van den Dey werd hij in vrijheid gesteld, en wederom begaf hij zich op reis naar Marseille. Reeds bevond hij zich digt bij de haven toen het schip beloopen werd door een storm, die het op de kust van Sardinië wierp, vanwaar hij nogmaals naar Algiers stevende. Hier was inmiddels de Dey overleden, en zijn opvolger plaatste Arago op de lijst der slaven en gebruikte hem tot tolk op zijne roofschepen. Eerst in 1809 verkreeg hij door bemiddeling van den Franschen consul zijne vrijheid, waarna hij naar Frankrijk terugkeerde, zijne instrumenten en handschriften, waarin de uitkomst der graadmeting was opgeteekend, medebrengende.
Het gebied der natuurkundige wetenschap, waarop Arago zich vervolgens bewoog, heeft hij met belangrijke ontdekkingen verrijkt. Hij bezat de kostbare gave om de uitkomsten van wetenschappelijke nasporingen voor ieder duidelijk te maken. Vooral heeft hij zich bezig gehouden met een onderzoek van de theorie van het licht en van zijne polarisatie, alsmede met waarnemingen omtrent het galvanismus en magnetismus. De verslagen, die daarop betrekking hebben, gaf hij uit met Biot, met wien hij tot in 1816 zijne werkzaamheden voortzette.
In 1809 werd hij benoemd, in plaats van Lalande, tot lid der Academie van wetenschappen te Parijs en tot hoogleeraar aan de Polytechnische school. Tevens bezorgde hij met Gay-Lussac de uitgave der “Annales de Physique et de Chimie”, terwijl hij zijne aandacht vestigde op de merkwaardige ontdekkingen van Oerstedt omtrent het electromagnetismus. Allengs omvatte Arago het geheele gebied der natuurkundige wetenschap, en voor hare jeugdige beoefenaars was hij steeds een onbaatzuchtig raadsman en vriend. Elke nieuwe ontdekking deed hem naar de pen grijpen, om haar als onder de vleugelen van zijn naam binnen te leiden bij het publiek, zoodat men hem niet ten onregte “den ceremoniemeester der uitvindingen” noemde. Vandaar zijne tallooze opstellen in tijdschriften, in de Mémoires van het Instituut en in zijne Annales. Bijna alle buitenlandsche geleerde ligchamen boden hem het lidmaatschap aan, en de universiteit te Edinburg verleende hem in 1834 de hoogste Academische waardigheid.
Ook op het staatstooneel vervulde Arago eene belangrijke rol. Toen in 1830 de Julij- omwenteling uitbarstte, wendde hij al zijn invloed aan om onnoodig bloedvergieten te voorkomen, waarbij zijne vriendschappelijke betrekking met Marmont en anderen van groote dienst was. Als lid van het Ligchaam van afgevaardigden, waar hij het departement Oost-Pyreneën vertegenwoordigde, schaarde hij zich aan de zijde der oppositie en bewees, dat hij een welsprekend redenaar was. Hij sprak steeds met den gloed der innigste overtuiging en ontwikkelde zonder eenigen schroom voor de magtigen der aarde zijne gevoelens over de regten van den mensch en de eischen van het gezond verstand. Toen de regering na :de beteugeling van den opstand in Junij 1832 Parijs in staat van beleg verklaarde en het voornemen koesterde om de stad met vestingwerken te omringen, begaven zich Odilon-Barot, Lafitte en Arago op den 64den Junij naar Louis Philippe, om hem de volvoering van dat plan te ontraden. Arago schetste met eene stoute welsprekendheid den toestand van Frankrijk, en toen de Koning niet wilde toegeven, maakte hij zulk eene treffende voorstelling openbaar van de gevaren dier vestingwerken voor de vrijheid, dat de regering haar plan aanvankelijk liet varen. Toen de Polytechnische school in dat jaar, wegens het deelnemen harer kweekelingen aan het Junijoproer, onder het opzigt van den Minister van oorlog werd gesteld, nam Arago zijn ontslag als hoogleeraar. Onder de Julijregering was hij meermalen voorzitter van den “Algemeenen Raad” van het departement van de Seine en wist hij zijne medeleden te bewegen tot het afleggen eener verklaring ten gunste van de emancipatie der slaven.
Toen in 1848 de Februarijrevolutie uitbarstte, werd hij lid van het Voorloopig Bewind en verkreeg daarbij de portefeuille van Binnenlandsche Zaken, en later die van Oorlog. Als vriend der orde en afkeerig van alle socialistische woelingen stond hij met Marrast en Marie aan het hoofd van die republikeinen, welke hun ideaal verwezenlijkt zagen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Hij wist de hartstogtelijke bevolking van het departement Oost-Pyreneën tot orde en kalmte te bewegen, en hij werd er tot afgevaardigde naar de Nationale vergadering benoemd.
Toen het Voorloopig bewind aftrad, benoemde de vergadering hem tot lid der Uitvoerende commissie, en in die betrekking betoonde hij gedurende den Junijopstand van 1848 eene groote mate van onverschrokkenheid. Na dien tijd was Arago in de Nationale vergadering werkzaam als lid van het krijgscomité. Toen er besloten was om een president te kiezen, trad hij op als een tegenstander van Louis Napoleon en van de staatkunde van het nieuwe ministerie. Aan de latere vergaderingen van het Wetgevend ligchaam heeft hij nagenoeg geen deel meer genomen. Na den staatsstreek van 2 December 1851 verhief hij zijne stem ten gunste der gedeporteerden en schilderde het oord der verbanning met gloeijende kleuren als eene plaats des doods. Hij overleed te Parijs den 2den October 1853, en eene volledige verzameling zijner werken is sedert 1854 onder opzigt van Barral aldaar in het licht verschenen.
Jaques Mienne Victor Arago, een broeder van den voorgaande. Hij is bekend door zijne talrijke geschriften en door den bijnaam van “den blinden reiziger.” Ook hij werd te Estagel geboren, en wél in Maart van het jaar 1790. Als teekenaar was hij toegevoegd aan de expeditie, die in de jaren 1817 tot 1820 onder bevel van Freycinet met de schepen Uranie en Physicienne eene reis om de aarde volbragt. Na zijn terugkeer vestigde hij zich eerst te Bordeaux en vervolgens te Toulouse en hield er zich bezig met de uitgave van een letterkundig tijdschrift, terwijl hij tevens vaudevilles, gedichten en romans schreef. In 1835 werd hij directeur van den Schouwburg te Rouen, maar hij verloor het gebruik zijner oogen en deed in 1837 afstand van die betrekking. Zijne groote reis gaf hem aanleiding tot het leveren van merkwaardige beschrijvingen, die onder de titels: “Promenade autour du monde” (Parijs 1832) en “Souvenir d’un aveugle” (Parijs, 1838) in het licht verschenen. Zijne blindheid verhinderde hem niet om zich in 1849 aan het hoofd eener vereeniging van goudzoekers naar Californië te begeven. Zijne reisgenooten werden evenwel reeds op den togt derwaarts wederspannig en verlieten hem te Valparaiso. Na zijn terugkeer (1850) deelde hij zijne ontmoetingen mede in het werk “Voyage d’un aveugle en Californië et dans les régions aurifères” (Parijs, 1851). Hij overleed te Parijs in Januarij 1855.
Etienne Arago, een broeder van de beide voorgaanden. Hij aanschouwde het levenslicht te Estagel in het jaar 1799, wijdde zich vervolgens aan de beoefening der letterkunde en schreef na 1823, meestal met anderen, een aantal vaudevilles en tooneelspelen, bemoeide zich met de redactie van kleine letterkundige tijdschriften en maakte onder den naam van Jules Verney zich bekend als feuilletonschrijver in de “Siècle”. Als een der directeuren van het “Théatre du vaudeville” te Parijs ging hij bankroet, — in het jaar 1844 was hij de medestichter van het dagblad “La Réforme”, en na de Februarijomwenteling van 1848 verkreeg hij door den invloed van zijn oudsten broeder de directie der posterijen. Het departement Oost-Pyreneën zond ook hem als afgevaardigde naar de Nationale vergadering, waar hij evenwel zeer weinig van zich deed hooren. Bij den Junijopstand kwam hij in ongelegenheid en ontsnapte door de vlugt aan den kerker, waarna hij bij verstek veroordeeld werd tot deportatie voor levenslang. Geruimen tijd vertoefde hij in Engeland, Nederland, Geneve en Turin, maar hij keerde later naar Parijs terug, waar hij zich met het verzamelen zijner gedenkschriften bezig hield.
Emanuël, een zoon van den oudste dier drie broeders. Hij werd in 1812 te Parijs geboren, studeerde in de regten en werd er advocaat bij het Hof van appèl. Het Voorloopig Bewind van 1848 benoemde hem tot commissaris van het Rhônedepartement, en hij baarde er niet weinig opzien door zijne harde maatregelen. In het midden van April legde hij dat ambt neder en begaf zich in Mei met bepaalde lastbrieven omtrent Polen als gezant naar Berlijn. Zijn vertrek en het overhandigen zijner geloofsbrieven in Pruissens hoofdstad werden dermate vertraagd, dat hij dit laatste eerst tegen het einde van Julij kon volbrengen, zoodat zijne zending geene vruchten droeg voor Polen. Ook zegt men, dat hij te Berlijn een bevorderaar was der democratische woelingen. In het jaar 1849 verzocht hij om zijn ontslag en was na zijn terugkeer te Parijs ijverig werkzaam als lid van de Nationale vergadering. Hij stemde tegen de opheffing der clubs en was in het Wetgevend ligchaam een tegenstander van Louis Napoleon. Onder den naam Emanuël heeft hij, gemeenschappelijk met anderen, onderscheidene kleine tooneelspelen en vaudevilles geschreven. Onlangs (November 1869) is hij in een der kiesdistricten van het Seinedepartement tot lid van het Wetgevend ligchaam benoemd, waar hij zijne plaats vindt aan de uiterste linkerzijde.
Alfred Arago, een broeder van den voorgaande. Hg legde zich toe op de schilderkunst en maakte onder de leiding van Paul Delaroche uitstekende vorderingen. De stukken, door hem op de tentoonstellingen van 1841 en 1852 geleverd, werden zeer geroemd. In 1852 werd hij bekleed met de betrekking van inspecteurgeneraal van schoone kunsten.