Anthropomorphismus is een woord, dat men wel niet fraai maar vrij naauwkeurig met vermenschelijking zou kunnen vertalen. Het is eene voorstelling van een bovenmenschelijk wezen in eene menschelijke gedaante, bijvoorbeeld van een engel in den vorm van een kind enz., en vooral heeft dat woord betrekking op de handelwijze van hen, die aan de Godheid het voorkomen en de spreekmanier van een mensch geven.
Geschiedt het, zooals veelal in den Bijbel, in oneigenlijken zin en met de overtuiging, dat God een onstoffelijk wezen is, dan noemt men zulk een anthropomorphismus symbolisch of formeel. Verwerpelijk is daarentegen het dogmatisch of materieel anthropomorphismus, dat werkelijk de gedaante en de eigenschappen van het menschelijk ligchaam aan God toekent. Volgens vele aanhangers der school van Kant heelt het anthropomorphismus ook betrekking op de eigenschappen van ’s menschen geest, zoodat het tevens het anthropopathismus (zie het volgend artikel) omvat. In het algemeen is bij Kant het anthropomorphismus eene zinnelijke voorstelling van de ideeën der rede.