Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-01-2018

Annuïteit

betekenis & definitie

Annuïteit, afgeleid van het Latijnsche woord annus (een jaar), beteekent eene jaarlijksche betaling van eene som gelds, gewoonlijk tot gedeeltelijke aflossing van eene vroeger aangegane schuld. Men verstaat er ook wel onder het afgeloste bedrag zelf.

Dit bedrag moet niet verward worden met den interest: deze wordt ook meestal jaarlijks voldaan, maar hij wordt gegeven voor het gebruik van ’t verstrekte kapitaal en laat dit dus in zijn geheel, terwijl door de afbetaling der annuïteiten het kapitaal zelf langzamerhand wordt verminderd en eindelijk door den schuldenaar geheel afgelost. Men betaalt annuïteiten ook tot andere doeleinden dan tot vernietigen van schuld.

We zullen een paar gevallen nagaan, waarin het betalen van annuïteiten gebruikelijk is.

Ten eerste was het in de middeleeuwen bij staten, provinciën en steden zeer gebruikelijk, om schulden aan te gaan in den vorm van jaarrenten en lijfrenten. Het is de oudste vorm van staatsschuld. Men kocht eene som geld tegen 8-, 10-, 13- of meermalen het bedrag eener rente, die aan den nemer, verkooper van het kapitaal, gedurende diens leven moest worden voldaan; of wel, men verkocht eene jaarlijksche rente tegen ontvangst van 16-, 12-, 10- of 8-maal haar bedrag en naar denzelfden maatstaf aflosbaar. Men lette daarbij geenszins naauwkeurig op de verhouding tusschen het kapitaal en de zamengestelde interesten, — evenmin zocht men den grondslag voor de berekening der kapitaalswaarde der lijfrenten in bevolking- en sterftetafelen. Jan de Wit (1671) en na hem Willem Kerseboom (1741) hebben het eerst getracht, de waarde der lijfrenten te gronden op sterftekansen. Beide bewezen dat de geldleener veel te weinig kapitaal ontving voor de beloofde annuïteiten. Om dit en andere bezwaren, aan het stelsel verbonden, is deze wijze van schulden aangaan verlaten. Zie Amortisatie, Staatsschuld, Tontines.

In de tweede plaats worden annuïteiten betaald door hem, die geld opgenomen heeft van hypotheekbanken, die aan hem, welke gebrek aan kapitaal heeft tot het drijven van landbouw of het verbeteren van zijn grond, de gelegenheid geven tot het opnemen van sommen, zoo groot of klein als men verkiest, mits tot zekerheid der terugbetaling der hoofdsom en het voldoen der interesten vast goed verbonden worden.

Het groote nut dezer hypotheekbanken voor den landbouwenden stand bestaat vooral hierin, ten eerste, dat hij ook kleine voorschotten op hypotheek kan verkrijgen, en ten tweede vooral hierin, dat het voor den schuldenaar zeer geriefelijk is, dat hij de schuld langzamerhand en ongevoelig kan afdoen door, behalve den bedongen interest, één, twee of meer procenten van het kapitaal jaarlijks te betalen, (annuïteiten.) Verg. Hypotheek, Hypotheekbanken.

Ten derde betaalt men annuïteiten tot het vestigen van een fonds, waaruit na verloop van een vooraf bepaalden tijd de dan nog in leven zijnde personen jaarlijks zekere bedragen zullen trekken. Ook wordt wel de bepaling gemaakt, dat het bijeengebragte fonds onder de op zeker tijdstip nog levende deelhebbers zal worden verdeeld. Dergelijke operatiën worden door ieder der medebetalenden begonnen met de hoop op voordeel; hun grond daarvoor ligt in de berekening der kansen van overleving der overigen. Zie Assurantie en Tontines.