Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Staatsschuld

betekenis & definitie

Staatsschuld. De Staat bezit als zedelijk ligchaam de bevoegdheid, schulden te maken. Onder staatsschulden verstaat men echter niet alle geldelijke verbindtenissen van privaatregtelijken aard, welke de Staat heeft aangegaan, maar bepaaldelijk de leeningen, die hij gesloten heeft, om uitgaven, welke hij met de gewone inkomsten niet bestrijden kan, te dekken. Voor de ontvangen gelden geeft hij schuldbrieven (effecten) uit.

De meest gewenschte financiële toestand van een Staat is die, waarin de uitgaven en de middelen elkander dekken. Immers de Staat mag geen geld opleggen, maar dient veeleer door vermindering van lasten de welvaart der ingezetenen te bevorderen. Maar tevens moet de Staat zorgen, dat zijne uitgaven niet te zeer zijne inkomsten overtreffen. Hij moet tot dat einde zijne uitgaven, inkrimpen, of, zoo dit onmogelijk is, zijne inkomsten zoo hoog opvoeren, dat hij in eerstgenoemden kan voorzien. Het maken van schulden ter dekking van gewone behoeften leidt evenzeer den Staat als elk individu ten verderve. Niettemin zijn onderscheidene Staten daartoe overgegaan. Bij uitzondering is zulk een stap te verdedigen bij den aanleg van groote werken. Trouwens de meeste spoorwegen zijn uit leeningen bestreden, maar eensdeels rekende men er op, dat de onkosten (kapitaal en rente) door de opbrengst zouden worden vergoed, anderdeels, dat de daardoor verhoogde welvaart andere bronnen der schatkist milder zou doen vloeijen.

Voorts kunnen leeningen gesloten worden voor den aanleg van kanalen en voor de ontginning van woeste gronden. Zulke staatsschulden bestempelt men met den naam van productieve staatsschulden. Tot de improductieve behooren de leeningen ten behoeve van den oorlog, en toch blijkt het dikwerf noodig, zulke leeningen te sluiten, terwijl ook andere rampen aanleiding kunnen geven tot het opnemen van gelden. Bij velen is het echter zeer twijfelachtig, of men het maken van schulden ten behoeve van den oorlog ooit kan regtvaardigen. Het is ongeoorloofd, zoo zeggen zij, met zoodanige lasten de toekomst te bezwaren. De oorlog vermeerdert het verbruik van vele artikelen, en deze worden genomen uit den nationalen rijkdom, zoodat de natie daardoor zooveel armer wordt, als de waarde van dat verbruik bedraagt, en eene leening kan die verarming wel vermommen, maar niet wegnemen. Indien de natie oorlog wil, is het derhalve beter, de daardoor veroorzaakte kosten met eene voldoende belasting op het vermogen te dekken. Immers voor elken burger is het onverschillig of hij langs dezen weg een gedeelte van zijn vermogen verliest, dan of hij een evenredig deel van de daarvoor gemaakte staatsschuld moet dragen.

In dien geest zijn in 1865 drie uitstekende opstellen verschenen, namelijk één van Gildemeister in de „Preuszische Jahrbücher”, één van Soetbeer en één van Michaelis, de beide laatste in het „Vierteljahrschrift für Volkswirtschaft”. Het volgende jaar evenwel leverde eene practische wederlegging van hunne theorie, daar onderscheidene Duitsche Staten genoodzaakt waren, ter zake van den oorlog leeningen te sluiten. Het groote struikelblok is hierin gelegen, dat wij tot nu toe geen middel bezitten, de belastingen zóó billijk te verdeelen als noodig is om eene zware belasting op te leggen, welke eene aanmerkelijke vermindering van het vermogen na zich sleept. Dietzel heeft in zijn „System der Staatsanleihen (1855)” de zaak van eene andere zijde beschouwd: hij noemt het bestaan van staatsschulden en van den pligt, om daarvan rente te betalen en die af te lossen, een zegen voor een volk, dewijl dit laatste daardoor wordt opgewekt tot vlijt en spaarzaamheid. Het is echter duidelijk, dat de hooge belastingen, uit de leeningen voortvloeijend, den burger veeleer tot ontevredenheid zullen vervoeren. Intusschen mag men als de merkwaardige zijde van de staatsschulden niet voorbijzien, dat zij eene uitstekende gelegenheid aanbieden, bespaarde kapitalen rentegevend te beleggen; doch ook dit heeft een schaduwkant, daar velen deswege het kapitaal aan de nijverheid onthouden en tevens verleid worden tot eene effectenspeculatie, die sommigen verrijkt en anderen in armoede dompelt.

Men verdeelt de staatsschulden in vlottende en gevestigde. De eerste zijn zoodanige, welke binnen een kort tijdsbestek, gewoonlijk binnen een jaar worden voldaan, terwijl de laatste eerst na jaren of na een onbepaalden tijd worden afgelost. Het spreekt van zelf, dat bij eene vlottende schuld de tijd van betaling verlengd kan worden, hetgeen trouwens dikwijls geschiedt; ja, het gebeurt zelfs, dat vlottende schuld in gevestigde veranderd wordt. Vlottende schuld te maken, is dikwijls zeer aan te bevelen, omdat de inkomsten van den Staat niet altijd gelijk zijn en men het te kort van een loopend jaar alligt kan dekken met de vermeerderde opbrengst van een volgend jaar. De vlottende schuld kan gemaakt worden bij een bankier, doch men kan daarin ook voorzien door de uitgifte van schatkistbiljetten.

Ten behoeve van gevestigde staatsschulden wordt geldwaardig papier (effecten, schuldbrieven) uitgegeven, dat zich in geenerlei opzigt van ander geldwaardig papier onderscheidt. Zulk papier is zelden op naam gesteld, maar doorgaans het eigendom van den houder en voorzien van coupons of ontvangbewijzen van het rentebedrag, welke op den vervaltijd verzilverd kunnen worden. Staatsschulden worden gemaakt door binnen- en door buitenlandsche leeningen, naar gelang de leeningsluitende regéring hare effecten plaatst bij de ingezetenen des lands of bij groote geldbezitters in het buitenland. In het laatste geval moet men zich met betrekking tot den vorm en inhoud der effecten, de waardeberekening en de rentebetaling naar de gewoonten van het buitenland rigten en bovenal de hulp inroepen van buitenlandsche bankiers, die er zoodanige leening op de beurs brengen. Naar de wijze, waarop de leeningen worden gesloten, onderscheidt men bankiersleeningen en leeningen bij inschrijving.

Staatsschulden worden veelal gemaakt met een bepaald plan van aflossing, zoodat jaarlijks eenige schuldbrieven, bij loting aangewezen, met de nominale waarde worden uitbetaald, doch er zijn ook aangegaan zonder bepaald plan van aflossing, zoodat de houder van een effect alleen aanspraak heeft op de rente. Intusschen kan de betrokken Staat tot gedeeltelijke of geheele aflossing van zulk eene schuld overgaan door den inkoop van de schuldbrieven. Men maakt de leeningen soms aanlokkelijk door er loterijen aan te verbinden, gewoonlijk uitlating met premie genaamd. Het behoeft naauwelijks gezegd te worden, dat die speculatie op een boozen hartstogt in den regel ten sterkste moet worden afgekeurd, omdat zij zoo moeijelijk binnen behoorlijke grenzen kan worden gehouden. Is het crediet van een Staat niet voldoende om op gewone wijze eene leening volteekend te krijgen, dan gaat hij wel eens over tot eene gedwongen leening, welke niets anders is dan een gedeeltelijke verbeurdverklaring van het vermogen der ingezetenen onder de belofte van terugbetaling.

De schuldbrieven van den Staat hebben gewoonlijk de waarde van 100 stuks van de munt van het land (guldens, ponden sterling, francs enz.), maar bij de uitgifte wordt er gewoonlijk minder in specie voor betaald, — te minder naar gelang het crediet van den betrokken Staat zwakker is en de voorwaarden der leening (inzonderheid de rente) ongunstiger zijn. Het bedrag, dat op het effect vermeld staat, heet men de nominale waarde. Brengt men zulke stukken op de beurs, dan worden zij er verhandeld naar vraag en aanbod en verkrijgen daardoor voor den houder eene andere waarde, die men met den naam van reëele waarde of koers bestempelt. Die koers is, naar gelang der tijdsomstandigheden, voorts naar gelang de leenende regéring met meerdere of mindere stiptheid aan hare verpligtingen voldoet, en naar gelang het rijk, waarop de schuld rust, vóór- of achteruitgaat in welvaart en bloei, aan belangrijke wisselingen onderworpen. De effecten staan pari wanneer de nominale en reëele waarde volkomen gelijk zijn.

Vele effectenhandelaars speculéren op het klimmen of dalen der effecten (á la hausse en à la baisse), hetwelk voor hen, die geene degelijke gronden hebben voor hunne meening, niets anders is dan een dobbelspel. Ook zijn er die op tijd koopen, namelijk bij den koop de voorwaarde stellen, dat zij op een bepaalden tijd, den rescontredag, met den makelaar zullen afrekenen, namelijk bijbetalen, zoo de gekochte effecten gedaald, en het meerdere bedrag in ontvangst nemen, als zij gerezen zijn. Koopt men effecten aan van lagen koers, dan bezit men eene zeer onzekere waarde, doch men trekt daarentegen gewoonlijk hooge rente. Er zijn er, die zulke effecten beleenen en voor de hierdoor verkregen som wederom dergelijke effecten koopen, om alzoo hooge rente te maken van hun kapitaal. Wanneer echter bij eene beurspaniek of bij eene crisis zulke effecten dalen, dan zien zulke onberaden koopers plotselijk hun kunstmatig opgebouwd kaartenhuis instorten.