Alliantie is eene verbindtenis of een verdrag, waardoor een Staat de verpligting op zich neemt, om een anderen in den oorlog bij te staan. Doorgaans is die verpligting wederzijds, maar ook dikwijls bestaat zij slechts voor één Staat, wanneer zij betrekking heeft op een strijd, waarin de ander reeds gewikkeld is. Gewoonlijk zijn alliantiën de gewrochten van de staatkunde der vorsten , doorgaans van eene staatkunde, die geen ander doel heeft dan beveiliging van den troon. Intusschen is het sluiten eener alliantie met eene oorlogvoerende mogendheid eene onzedelijke daad, wanneer die mogendheid niet met volkomen regt de wapens heeft opgevat. Men heeft verschillende soorten van alliantiën.
De algemeene vorderen bijstand in elken nood, — de bijzondere verleenen hulp in een bepaald geval, gedurende een zekeren tijd of tegen een aangewezen vijand. Eerstgenoemde zijn derhalve dan alleen regtvaardig wanneer er bij bepaald wordt, dat de hulp niet zal verleend worden bij zoodanige oorlogen, die tegen het regt indruischen. Algemeene alliantiën, die den vorm aannemen van blijvende staatkundige vereenigingen, dragen den naam van Bond. Tot gemeenschappelijken aanval van of tot gezamenlijke verdediging tegen een vijand worden of- en defensieve alliantiën gesloten. Ook heeft men eenzijdige alliantiën, waarbij één der verbondene Staten de hoofdrol speelt op het oorlogstooneel, en krijgs-coalitiën, waarbij alle verbondenen in gelijke mate in den oor-log betrokken zijn. De bijdragen der geallieerde mogendheden in krijgsvolk, geld enz. worden dan naar gelang van hare krachten vastgesteld en de veroveringen en verliezen naar denzelfden maatstaf gedeeld. Geene der verbondenen mag in zoodanig geval vrede sluiten zonder de toestemming der overigen, en de alliantie houdt stand tot aan het einde van den oorlog. Ook subsidie-tractaten, waarbij eene mogendheid aan eene andere belooft om tegen geldelijke vergoeding een aantal krijgslieden te leveren, worden tot de alliantiën gerekend. Zulke tractaten zijn door de Staten van het vaste land meermalen gesloten met Engeland om de veroveringszucht van Frankrijk te beperken.
Men noemt de alliantie ook wel naar het aantal verbondene mogendheden. Er werd, bij voorbeeld, eene quadruple-alliantie gesloten op den 15den Julij 1840 tusschen Engeland, Rusland, Oostenrijk en Pruissen, om de rust in het Oosten te herstellen. De meest bekende triple-alliantie kwam tot stand tusschen Engeland, Zweden en Holland op den 23sten Januarij 1668 door William Temple, de Wit en graaf Dohna met het doel om aan Frankrijk het hoofd te bieden.
Het woord alliantie wordt ook wel eens voor vorstelijke huwelijksverbindtenissen gebezigd.
Meermalen is het gebeurd, dat eene alliantie met den naam van “heilig” werd bestempeld, vooral zoodanige, waarin pausen betrokken waren, of waarbij wereldlijke vorsten zich verbonden tot instandhouding der Kerk en tot uitroeijing der ketters. Zulk eene alliantie werd door Julius II met Venetië, Spanje, Engeland en Zwitserland tegen Lodewijk XII van Frankrijk gesloten, waarna het Fransche leger uit Lombardije over de Alpen werd gejaagd (1512), —voorts door Clemens VII (1526) na den vrede van Madrid met Frans I van Frankrijk, met Venetië, Milaan en Engeland tegen de heerschappij van Karel V. Ook werd die naam gegeven aan de Ligue, die in Frankrijk door de hertogen van Guise tegen Hendrik III en ter uitroeijing van de Hugenooten tot stand kwam en op den dood des Konings en de troonsbeklimming van Hendrik IV uitliep, — alsmede aan de alliantie, die tegenover het Smalkaldisch verbond der Protestanten door de Aartsbisschoppen van Mainz en Salzburg en door de Hertogen van Beijeren, Saksen en Brunswijk in 1538 werd gesticht.
De naam van “Heilig verbond” of “Heilige alliantie” wordt bij uitnemendheid gegeven aan de overeenkomst, die na de tweede vernietiging van het Napoleontisch gezag op den 26sten September 1815 te Parijs door de drie gekroonde hoofden van Rusland, Oostenrijk en Pruissen, buiten de ministers om, regtstreeks gesloten werd. Men ging daarbij uit van het denkbeeld, dat de wet van het Christendom als de hoogste wet zou gelden voor het leven der volkeren. In de oirkonde, die later is openbaar gemaakt, wordt verklaard, dat de wereldschokkende voorvallen der drie voorgaande jaren de overtuiging heeft doen ontstaan, dat het geluk der toekomst enkel gebouwd kon worden op de verhevene waarheden der Christelijke godsdienst, zoodat zoowel het inwendig staatsbestuur als de betrekking tot het buitenland moesten rusten op de beginselen van Christelijke liefde, vrede en regtvaardigheid. Daarom wilden de drie stichters van dien bond, naar den eisch der Heilige Schrift, door de onverbreekbare banden der broedermin vereenigd blijven, en elkander in elken nood hulp en bijstand verleenen; tevens wilden zij, als vaders van groote huisgezinnen, hunne onderdanen als hunne kinderen beschouwen. Zij wilden zich zelven aanmerken als “gevolmagtigden des Hemels” en als geroepen om over drie takken van denzelfden stam te heerschen, en naar hun gevoelen had de Christelijke wereld geene andere gebieders dan hen, aan wie alle magt toekomt, namelijk God en den Verlosser. Van bepaalde verpligtingen der verbondenen werd geene melding gemaakt, zoodat velen aan het “Heilig verbond” het karakter van een staatsverdrag ontzeggen. Aan het slot der oirkonde wordt de wensch uitgesproken, dat alle Christelijke vorsten van Europa besluiten mogen, om tot deze alliantie toe te treden. Het plan is het eerst opgekomen bij den piétistisch-gemoedelijken Alexander I van Rusland, en door Frans I van Oostenrijk en door Friedrich Wilhelm van Pruissen met geestdrift aangenomen. Weldra volgde de toetreding van de koningen der Nederlanden, van Denemarken, van Zweden, van Beijeren, van Sardinië, van Sicilië, van Würtemberg, van Saksen en van vele andere vorsten en zelfs van eenige Zwitsersche kantons. De Koning van Engeland en Lodewijk XVIII van Frankrijk weigerden de onderteekening, alsmede de Prins-regent van Engeland, die uitdrukkelijk verklaarde, dat hij het eens was met de beginselen, in de oirkonde vermeld, maar dat hij ze niet mogt onderteekenen zonder toestemming van het Parlement en van de verantwoordelijke ministers. Dit antwoord prikkelde den argwaan der volkeren en wekte bij hen de bezorgdheid, dat zij juist door het zoogenaamd “Heilig” verbond eene prooi werden van de on-heilige heerschzucht van eenige vorstelijke familiën. De toetreding van constitutionele vorsten werd beschouwd als eene inconstitutionele daad. Zonderling is het, dat men den Paus niet eens tot toetreding uitgenoodigd heeft. Oppervlakkig heeft deze poging, om bij de verschillende godsdienstige rigting der volkeren eene groote Europesche vereeniging te stichten, door de banden van zedelijkheid en deugd, van vroomheid en regtvaardigheid omstrengeld en van den geest der Christelijke liefde doordrongen, inderdaad iets verhevens. Het is echter gebleken en het blijkt nog altijd, dat de gewenschte gouden eeuw van vrede, volksontwikkeling,
volkswelvaart en volkszelfbestuur nog geenszins is aangebroken, ja, dat het woord heilig, bij die alliantie gevoegd, niets anders is dan eene geüsurpeerde vlag om eene smokkellading van heerschzuchtige bedoelingen te dekken. Het “Heilig verbond” dier vorsten heeft niet alleen moeten dienen om de omwentelingen te onderdrukken, die zij zelve door hunne berispelijke maatregelen opwekten, maar ook om den constitutionelen geest bij de volkeren zooveel mogelijk te bestrijden.