Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Staatkunde

betekenis & definitie

Staatkunde of politiek was bij de Grieken de leer van den Staat in het algemeen, dus hetzelfde als staatswetenschap (zie aldaar). Intusschen vinden wij reeds bij de Romeinsche redenaars en staatslieden onderscheid gemaakt tusschen staatkunde en staatsregt, terwijl men haar eerst in den nieuweren tijd veelal de ongunstige beteekenis gaf van staatsmanswijsheid of de leer der middelen, om op het gebied van den Staat bepaalde oogmerken te bereiken. Het staatsregt beschouwt den Staat in zijne historische wording en in zijne positieve vormen, maar de staatkunde beschouwt hem enkel in zijne oogenblikkelijke gesteldheid. Het eerste beantwoordt de vraag, hoe de Staat is, — de tweede de vraag, hoe hij wezen moet.

Uit den aard der zake vestigt deze derhalve den blik op de bestaande regtsbegrippen bij het volk, op den aanleg, de hartstogten en de psychologische eigenaardigheden van den mensch, wijders op den geographischen toestand van het land enz. De taak van den staatsman is dus geenszins een hardnekkig vasthouden aan bestaande toestanden, en hierin ligt dan ook de zwakheid van het beginsel der legitimiteit, den grondslag van de staatkunde der school van Metternich. De staatkunde is alzoo de leer van het leven in den Staat, van de stroomingen en bewegingen, welke er onder den invloed van velerlei omstandigheden worden opgemerkt. Wie zich daarmede grondig heeft bekend gemaakt, noemt men een staatsman, terwijl men de zaken, welke hij als zoodanig behandelt, met den naam van staatszaken bestempelt. Het staatsregt is theoretisch, de staatkunde practisch, maar beide staan met elkander in het naauwste verband.

Op beider gebied echter heeft men eene werkelijke en eene ideale staatkunde, — eene die gevestigd is op bestaande toestanden, en eene die beheerscht wordt door de magt van het idee. Beide zijn in hare overdrijving evenzeer verwerpelijk. Voorts spreekt men van eene binnenlandsche en van eene buitenlandsche staatkunde; naar gelang deze zich uitstrekt tot aangelegenheden, die het binnenland aangaan, of tot zoodanige, die de betrekking der Staten onderling regelen. De eerste behandelt vooral de constitutionéle instellingen, de wetgeving, de financiën, enz., de laatste inzonderheid het handelsverkeer, de vredewaarborgen, de diplomatieke betrekkingen enz.

Bij het behandelen van het doel en de middelen der staatkunde, vraagt men naar de grenzen der staatkunde en der zedekunde. Macchiavelli wenschte die twee geheel en al te scheiden, en zijne denkbeelden (het Macchiavellismus) vonden geruimen tijd grooten bijval. Voor zijne volgelingen was de staatkunde niets anders dan staatsmansbehendigheid, welke zich om de moraal niet bekreunde. Men is echter reeds lang overtuigd van de verwerpelijkheid dezer leer, al meent ook de staatkunde zich wel eens van middelen te moeten bedienen, welke den toets der zedelijkheid niet kunnen doorstaan. Men kan namelijk de gebrekkigheid der maatschappelijke toestanden en het onzedelijk element, dat in de zamenleving eene groote rol speelt, niet met theorieën verbannen; de practijk moet daarmede rekening houden. Om van twee kwaden het beste te kiezen, maakt de staatsman wel eens gebruik van menschelijke zwakheden en hartstogten, indien hij zijn doel langs geen anderen weg bereiken kan. Het spreekt echter van zelf, dat hij er zijn hoogsten roem in moet stellen, den regten weg te bewandelen en geene andere dan eerlijke, zedelijke middelen te bezigen. Eene wetenschappelijke behandeling der staatkunde vindt men in de werken van Aristóteles, Cícero en Tácitus, en voorts in die van reeds genoemden Macchiavelli, van Bodin en Hugo de Groot, terwijl in lateren tijd Dahlmann, Zachariä, Mohl, Waitz, Holtzendorff, Bluntschli enz. veel belangrijks op dat gebied hebben geleverd.