Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Afleggen

betekenis & definitie

zoo noemen de boom- en bloemkweekers het vermenigvuldigen van heesters en bloemen op de volgende wijze: Men buigt een tak van eene heester of bloem naar beneden, en wel zoo ver, dat hij, zonder van den stam te worden gescheiden, met zijn middengedeelte onder de aarde komt te liggen. Hij wordt hier met een gaffelvormigen tak of met een haak, dien men in den bodem drijft, vastgehouden, en men geeft aan het boveneinde van den tak, dat boven den grond gebleven is, zoo veel mogelijk een loodregten stand. Aan het gedeelte van den tak, dat onder den bodem bedolven is, ontspruiten — zoo deze uit vette, vochtige aarde bestaat — weldra wortels.

Hebben deze een voldoenden omvang om den tak van het noodige te voorzien, dan scheidt men dezen onmiddellijk beneden de wortels van den moederstam, en men verplant hem als een zelfstandige heester naar elders. Dienzelfden weg kan men inslaan met de talrijke uitloopers van vele af-gehouwen boomen. Veelal moet men middelen aanwenden, om in den aflegger de nederdaling der sappen te belemmeren en hem tot wortelvorming op te wekken. Bij anjelieren en andere kruiden maakt men eene dwarssnede in een knoop of lid tot het merg toe en splijt den aflegger een eindje op, waarna deze omgebogen en in den grond gezet wordt. Is het splijten en buigen wegens de broosheid van den tak gevaarlijk of onmogelijk, dan omsnoert men dien ook wel met een ijzeren ring, een sterk hennepkoord of eene snaar, of men neemt rondom den tak een smal strookje bast en hout weg. Takken van populieren en ahornboomen geven reeds wortels, wanneer men het gedeelte, dat in den grond komt te liggen, verwringt, kerft, opsplijt, doorboort of dwarssneden in den bast maakt.

Bevinden zich de takken te hoog, om ze in den grond te leggen, dan brengt men er twee halve potten met aarde omheen, bij het in acht nemen der zoo even vermelde handelwijze. Dit kan ook geschieden, wanneer de takken te broos zijn om gebogen te worden. Ongebogen takken geven in den regel zwaarder wortelen dan gebogene. De beste afleggers zijn uitloopers uit de wortels of de onderste jongste takken. Potgewassen kan men tot beneden den bovenrand van den pot in den grond zetten, en dan gaat het afleggen gemakkelijk. De aarde waarin men den aflegger plaatst, moet behoorlijk vet wezen en zich boven den tak verheffen tot eene hoogte, die de plant doorgaans noodig heeft om goed te kunnen groeijen. Die hoogte bedraagt bij anjelieren omstreeks een halve palm, bij den wijnstok 4 of 5 palm. Afleggers, die niet diep in den grond gelegen zijn, moet men tegen overmatige zonnehitte beveiligen. Den meest geschikten tijd om afleggers te maken, vindt men vroeg in het voorjaar vóór het klimmen en in Augustus na het klimmen der sappen. Rozen en vele andere heesters geven spoedig wortels, wanneer men in den zomer hunne uitloopers aflegt. Men mag de afleggers dan eerst van den moederstam scheiden, wanneer zij behoorlijke wortels hebben. Dit geschiedt bij vele planten na verloop van 2 of 3 maan-den, en bij sommige, zooals bij camellias, magnolias enz., na even zoovele jaren. Afleggers van den wijnstok kan men gewoonlijk in het voorjaar overplanten. Bij vele heesters, die hunne takken laag over den aardbodem uitspreiden, zoo als pyrus japonica, rhododendron enz., is het maken van afleggers eene zeer gewone zaak.