Ring (Een) is een cirkelvormige band of staaf, die, van ijzer of koper geslagen, tot velerlei oogmerken dient, bijv. tot het ophangen van gordijnen, tot handvatsels enz., of, van edel metaal vervaardigd, aan den vinger gedragen wordt en niet slechts tot sieraad dient, maar ook eene zinnebeeldige beteekenis heeft. Men heeft zegelringen, verlovings- en trouwringen, stoot- en tooverringen. Behalve vingerringen worden in Europa ook oorringen gedragen, eene barbaarsche, ligchaamschendende gewoonte, van onbeschaafde volkeren afkomstig.
Voorts draagt men in andere werelddeelen ringen om de enkels, terwijl er zelfs door den scheiwand van den neus of door de onderlip gestoken worden. Van armringen maken wij geene melding, omdat deze den naam van armbanden dragen.
De gewoonte om zich met ringen te versieren is afkomstig uit het Oosten, en wij vinden daarvan reeds melding in den Bijbel. Op den zegelring der Israëlieten, die niet alleen aan den vinger, maar ook wel aan een koord op de borst gedragen werd, stond doorgaans de naam van den eigenaar en eene spreuk uit het Oude Testament. Ook waren in die dagen reeds tooverringen bekend, welke dienden om het kwaad te keeren en het geluk van den drager te bevorderen. In het Indische drama: „Sakoentala” berust de geheele intrigue op een ring, door koning Doesjanta aan zijne jeugdige gemalin geschonken, daar die ring hem tot herkenningsteeken dient. De Egyptenaren hadden vinger- en zegelringen van goud, zilver en brons. In Arabië en Perzië dienden ringen met smaragden tot reispassen. In Griekenland droeg in de dagen van Salon ieder vrij man een gouden, zilveren of bronzen zegelring, later met edelgesteenten versierd.
De vrouwen droegen er van ivoor of van barnsteen. Ook schonken de stervenden vaak ringen aan de achterblijvenden. Alexander de Groote bijv. gaf bij zijn overlijden zijn zegelring aan Perdiccas, waaruit men opmaakte, dat hij dezen tot zijn opvolger had bestemd. Bij de Romeinen werden aanvankelijk alleen gouden ringen gedragen door gezanten, die de Senaat afgevaardigde naar het buitenland, en ijzeren ringen door de ridders en senatoren, terwijl de plebejers geene ringen droegen. Later versierden zich ook de senatoren, ridders en tribunen der legioenen met gouden ringen, waarna de plebejers zich van ijzeren bedienden. Eindelijk werden ook krijgsknechten tot loon voor hunne dapperheid met gouden ringen begiftigd, en in den tijd der Keizers droeg ieder zooveel ringen en zulke kostbare ringen als hij verkoos.
De Romeinen deden de afbeeldingen van heilige dieren op hunne zegelringen gravéren, welke later door figuren van menschen werden vervangen. Ook vinden wij bij hen reeds gewag gemaakt van verlovingsringen, en Hánnibal bewaarde het vergif, waarmede hij zich later om het leven bragt, in een ring. Bij de Germaansche volkeren vindt men van ringen (vingerlîn) als sieraad en liefdepand reeds vroeg melding gemaakt; ook daalden hunne dooden met ringen ten grave, zoodat onder de hunebedden koperen en bronzen ringen worden gevonden. De middeneeuwsche ridders droegen ijzeren, gouden of zilveren ringen om den hals, alsmede om de armen en beenen, ter herinnering aan eene afgelegde belofte. In de 15de eeuw graveerde men op de ringen allerlei spreuken en heraldieke figuren.
Weleer wierp te Venetië de Doge jaarlijks met groote plegtigheid een ring in zee, om het huwelijk der Republiek met de zee aan te duiden. De ring, die door den Paus gedragen wordt, heet de „visschersring”, en ieder cardinaal ontvangt bij zijne benoeming uit de hand van den Paus een ring met een saffier. De ring behoort ook tot de waardigheidsversierselen van den bisschop, als zinnebeeld van zijne verbindtenis met de Kerk. Verlovings- en trouwringen zijn desgelijks nog in gebruik, en tot de tooverringen kan men de ijzeren ringen rekenen, welke door sommigen gedragen worden als een voorbehoedmiddel tegen de jicht. Eindelijk bezigt men in de Alpenstreken den slag- en stootring in het vuistgevecht.
Ten slotte vermelden wij den ring van Cardanus, namelijk een toestel, waarin een ligchaam zoodanig is opgehangen, dat het bij alle heen- en weêrgaande bewegingen van het ophangpunt of steunpunt van den toestel steeds een horizontalen stand behoudt. Hij dient inzonderheid op schepen, om het compas in een waterpassen stand te houden en bestaat uit een ring, die op twee diametraal tegenovergestelde punten met stiften beweegbaar op een toestel rust, terwijl het op te hangen ligchaam in horizontalen stand is opgehangen in dien ring door middel van 2 stiften, beweegbaar in den ring ingelaten volgens de middellijn, welke de bovengenoemde regthoekig snijdt.