Aetolië was een landschap van Oud-Griekenland, in het westelijk gedeelte van Hellas, tusschen Acarnanië, Epirus, Thessalië, Locris en de Golf van Corinthe gelegen. Zijne grenzen waren niet altijd dezelfde. De kust was grootendeels effen en vruchtbaar, het binnenland daarentegen boschrijk en bergachtig door uitloopers van het Oetagebergte.
Men vond er den Tymphrestus (thans Smocovo) aan de grenzen van Thessalië, den Corax (thans Coraca) aan de grenzen van Locris, den Chalcis (thans Galata) ten zuiden, en den Aracynthus (thans Zigros), een woest rotsgebergte in het binnenland. De voornaamste rivieren waren de Achelous, de Evenus en de Sperchius, terwijl men er twee met elkander verbondene meren vond, de Lysimachia en de Trichonis. In de bergwouden verschool zich allerlei wild — zelfs de leeuw, en in de weiden graasden voortreffelijke paarden. Als oudste bewoners vindt men Lelegers, Kureten en Hyanten genoemd, die later den gemeenschappelijken naam van Aetoliërs droegen naar Aetolus, den zoon van Endymion, die met zijne dapperen deze landen aan zijne heerschappij onderwierp. De twee zonen van Aetolus, Pleuron en Calydon genaamd, stichtten twee steden, waar zij zich als gebieders vestigden, doch na den tijd van den Trojaanschen oorlog vormden de Aetolische stammen een zelfstandig verbond. Door hunne vermenging met niet-Grieksche bergvolken zonderden zij zich meer en meer van de Hellenen af, en zij werden in den bloeitijd der Grieksche beschaving als eene soort van roofzuchtige barbaren beschouwd. Eerst in het Macedonisch-Romeinsch tijdperk traden zij meer op den voorgrond, doordien zij met ongemeenen moed hunne onafhankelijkheid tegen Romes overmagt trachtten te handhaven. Hunne voornaamste steden waren Calydon, Pleuron, Macynia, Thermus, Naupactus en Chalcis. De staten van hét Aetolisch Verbond hielden jaarlijks te Thermus eene vergadering van afgevaardigden en burgers, Panaetolium genaamd. Dit verbond had, even als het Achaeisch verbond, de strekking, om zich te verzetten tegen de heerschappij der Macedoniërs, en toch stonden die beide vereenigingen weldra vijandig tegen elkander over. Reeds waren de Aetoliërs in den Peloponnesus doorgedrongen, toen Aratus, de Achaeisehe veldheer, hen versloeg. Daarna werd tusschen die beide verbonden de vrede gesloten, en zij vereenigden zich tot eene symmachie (gezamelijken oorlog) tegen Demetrius II van Macedonië. Toen er weldra wederom verdeeldheid tusschen die twee verbonden rees, voegden de Aetoliërs zich bij de Spartanen, maar namen geen deel aan den oorlog van deze met de Achaeërs, hoewel zij de gelegenheid om te plunderen niet lieten voorbijgaan. Philippus van Macedonië zorgde, dat er een groot bondgenootschap tegen de Aetoliërs tot stand kwam en veroorzaakte daardoor den Bondgenooten-oorlog, die (217 vóór Cristus) met den vrede van Naupactus eindigde. Met de Romeinen verhieven zij zich tegen Philippus, maar zij zagen zich door hunne bondgenooten in den steek gelaten, streden ongelukkig en moesten vrede maken, waardoor zjj zich het ongenoegen der Romeinen op den hals haalden. Later vochten zij wederom met de Romeinen tegen Philippus, en hunne uitmuntende ruiters bewezen daarbij goede diensten. Toen de Romeinsche veldheer Flaminius, na den veldslag bij Cynocephalae (197) met den Koning van Macedonië een wapenstilstand sloot, barstte de wrevel der Aetoliërs los. Te vergeefs vorderden zij de teruggave van onderscheidene steden, die door Philippus waren ingenomen. Toen de Romeinen Griekenland verlaten hadden (194), zochten de Aetoliërs hun verbond uit te breiden en zich met Philippus en andere vorsten tegen die wereldoverheerschers te vereenigen. Dit gelukte aanvankelijk, en Antiochus van Syrië werd tot veldheer van het bonds-leger verkozen. Toen deze zich ongeschikt betoonde voor zijne taak, koos Philippus de zijde der Romeinen, die nu Thessalië overmeesterden en bij Thermopylae aan Antiochus eene nederlaag deden ondervinden, welke Aetolië toegankelijk maakte voor hunne wraakzucht. Vruchteloos verlangden de Aetoliërs vrede. De Romeinsche proconsul Acilius Glabrio greep hen aan in hun eigen land en belegerde Naupactus. Twee maanden lang werd de stad met moed verdedigd; eindelijk werd hun een wapenstilstand onder harde voorwaarden toegestaan. De Aetoliërs maakten zich tot tegenweer gereed en zagen dien wapenstilstand zes maanden verlengd, omdat Cornelius Scipio eerst Antiochus tot onderwerping wilde dwingen. De Aetoliërs verbraken dien bij het gerucht, dat het Romeinsche leger in Azië vernietigd was. Reeds zochten zij de verloren steden te hernemen, toen de tijding kwam, dat Antiochus het onderspit gedolven had. Tevens naderde de Romeinsche consul Fulvius Nobilior en belegerde Ambracia. Nu verootmoedigden zich de Aetoliërs, maar aan den vrede verbond de Romeinsche Senaat, zulke vernederende voorwaarden, dat het Aetolisch verbond vernietigd werd (189). Langzamerhand moesten de Aetoliërs zich geheel en al buigen onder de heerschappij der Romeinen, vooral toen er de aanhangers van deze eene vergadering van vaderlandlievende Aetoliërs deden omsingelen en de voornaamsten, ten getale van 550, om het leven bragten en anderen van hnnne bezittingen beroofden en in ballingschap zonden (167). Vervolgens deelde Aetolië in het lot van Griekenland. Ingelijfd in het Romeinsche rijk, vormde het een gedeelte van de provincie Achaja, Later werd de stad Nicopolis, door Augustus op Actium gesticht, met Aetoliërs bevolkt. Het land bleef grootendeels woest liggen tot op den tijd van Constantijn, die het bij de provincie Nieuw-Epirus voegde. Thans is Aetolië, nadat het eenigen tijd met Acarnanië eene nomarchie heeft uitgemaakt, een gouvernement van het koningrijk Griekenland en behoort tot Livadië. Het onder-gouvernement Trichonia is er in opgegenomen. Ten noorden grenst het aan Eurytanië, ten westen aan Acarnanië, ten oosten aan Phthiotis en Phocis, en ten zuiden aan de Golf van Patras. In het noordoosten verrijst er het Siéna-gebergte, aan welks voet zich moerassige vlakten met rijst- en graanvelden uitstrekken. In het zuidoosten verheffen zich toppen van 1000 Ned. el, zoo als de Chalkis-berg, die met kaap Antirhion in zee uitsteekt en er met kaap Rhion de straat van Lepanto (Naupactus) vormt. Het gouvernement wordt besproeid door de Aspropotamus (Achelous) en de Fidaris (Evenus). De hoofdstad is Missolonghi. De bewoners der kust zijn visschers, die van het binnenland houden zich bezig met den landbouw, en die der bergstreek gelijken nog altoos op hunne ruwe, roofzuchtige voorvaderen.