Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Effen

betekenis & definitie

Effen (Justus van), een Nederlandsch letterkundige, die door zijn „Hollandsche Spectator” een duurzamen roem heeft verworven, werd geboren te Utrecht den 11den Februarij 1684. Hij studeerde aldaar en legde zich met zooveel ijver toe op de beoefening der letteren, dat er sprake van was, om hem reeds vóór het einde van zijn studietijd tot hoogleeraar te benoemen. Hij was achtereenvolgens huisonderwijzer bij mevrouw Bazin de Luneville, bij Arend van Wassenaar, heer van Duivenvoorde, met wien hij als tweede gezantschapssecretaris naar Engeland ging, en eindelijk bij den jongen graaf van Welderen, dien hij gedurende 3 jaar aan de académie te Leiden vergezelde. In 1719 vertrok hij met den prins van Hessen-Philipsthal naar Zweden, en bestuurde bij zijn terugkeer (1721) de opleiding van Jacob Huisman, den zoon van den directeur-generaal van Neêrlandsch Indië, en vertoefde met dat jongmensch 3 jaar te Rotterdam en vervolgens evenzoo lang aan de hoogeschool te Leiden.

Hier verwierf hij in 1727 den graad van meester in de regten en begaf zich als eerste gezantschapssecretaris met zijn voormaligen kweekeling Bernhard, graaf van Welderen, naar Engeland. Hier was hij reeds vroeger benoemd tot lid der Koninklijke Maatschappÿ van Wetenschappen, en hij ontving er voor de vervaardiging van een Fransch leerdicht eene gouden medaille. Na zijn terugkeer woonde hij eenigen tijd te ’s Hage bij den graaf van Welderen, schreef er zijn „Hollandsche Spectator” en verkreeg door den invloed van genoemden graaf de betrekking van commies van ’s Lands magazijnen te ’s Hertogenbosch. Kort daarna begaf hij zich in het huwelijk, doch overleed reeds den 18den September 1735. Wij hebben van hem de volgende geschriften : „Le Misanthrope (1711, ook in het Nederlandsch vertaald (1742 —1746), 3 dln)”, — „Journal littéraire de la Haye (1713)”,— „La Bagatelle”, — „Journal historique, politique et galant”, — „Nouveau spectateur Français”, — en „Hollandsche Spectator (1731—1735, 12 dln, — 2de druk 1756)”. In laatstgenoemd werk, geschoeid op de leest van Steele's en Addison's spectatoriale vertoogen, vertoont zich van Effen als een fijn waarnemer en als een warm voorstander van Nederlandsche nationaliteit en burgerdeugd. Met ongemeenen smaak, met fijne satire en in een voorbeeldig lossen en gemeenzamen stijl behandelt hij daarin eene groote verscheidenheid van onderwerpen, en terwijl hij zijne uitgebreide kennis op eene uitstekende wijze in toepassing brengt, vermijdt hij alle vertoon van geleerdheid. Vooral heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door het bestrijden van talrijke vooroordeelen, terwijl hij tevens door den voortreffelijken vorm zijner vertoogen niet weinig heeft bijgedragen tot de beschaving onzer taal.

< >