Epirus is sedert de 5de eeuw vóór Chr. de naam van een landschap in Noord-GriekenIand, hetwelk ten noorden grensde aan Illyrië en Macedonië, ten oosten aan Thessalië, ten zuiden aan Aetolië, Acarmanië en de Ambracische Golf, en ten westen aan de Ionische Zee, zich uitstrekkend over eene oppervlakte van ongeveer 200 □ geogr. mijlen. Langs de Ambracische Golf vindt men eene van lagunen doorsnedene vlakte, doch voor ’t overige is het geheele gewest met schier ontoegankelijke gebergten bedekt, wier vereenigingspunt te vinden is in den Lacmon (2300 Ned. el hoog en thans de Metzovo genaamd), een gedeelte van de Pindus-keten, die Epirus van Thessalië scheidt. Aldaar ontspringen de vijf belangrijkste rivieren van Noord-Griekenland, namelijk de Illyrische Aoos (thans de Viosa), de Macedonische Haliacmon (thans de Vistritza), de Thessalische Peneus (thans de Salamvria), de Arachthus (thans de Rivier van Arta en de voornaamste van Epirus), en de Achelous (thans de Aspropotamos), die eerst door het gebied der Athamanen kronkelt en daarna de grens vormt tusschen Acarnanië en Aetolië. Tot de overige rivieren van Epirus behooren de Thyamis (thans de Kalama), de Acberon (thans de Mauropotamos) met de Cocytus (thans de Vuvos) als zij-rivier, en de Oropos (thans de Luro).
Van de bergen zijn er naast den Lacmon de Tymphe, de Keraunia, die zich met het voorgebergte Akrokeraunium (thans kaap Glossa of Linguetta) in zee uitstrekt, en de Tomaros bjj Dodona de voornaamste. In de dagen der oudheid werd het land bewoond door 14 stammen van Pelasgischen oorsprong, en onder deze waren de Chaonen, de Molotten en de Thesproten de magtigste. De Molotten strekten hunne heerschappij allengs zuidwaarts uit en maakten zich meester van Dodona, van het gebied der Cassopaeërs en van de Helleensche kolonie Ambracia. Een hunner koningen, Pyrrhus genaamd, onderwierp geheel Epirus aan zijn gezag. Na zijn dood bleef een Bond der volkeren van Epirus bestaan en bezat in den oorlog tusschen de Macedoniërs en Romeinen grooten invloed, doch werd aan het einde van den derden Macedonischen oorlog vernietigd, nadat Aemilius Paullus koning Perseus overwonnen, 70 dorpen en steden in Epirus verwoest en 150000 menschen tot slaven vernederd had.
Toen werd Epirus een Romeinsch wingewest, en Octavianus stichtte er de stad Nicópolis tot een gedenkteeken van den slag bij Actium. In de 14de eeuw onzer tijdrekening werd het land overstroomd door de Zuid-Albanézen, en in 1432 heroverd door de Turken, in wier, bezit het met korte tusschenpoozen gebleven is. Die tusschenpoozen ontstonden door den opstand van Georg Kastriota (Scanderbeg) in de 15de en door de geweldenarij van Ali-pasja van Janina in het laatst der 18de en het begin der 19de eeuw. Thans vormt Epirus het zuidelijk gedeelte der provincie Albanië met de hoofdstad Janina in het noordoosten en de twee belangrijke steden Arta en Preveza in het zuiden. Vermaard is er de bergstreek Soeli wegens de dapperheid, waarmede de Soelioten zich tegen Ali-pasja verdedigd en later in den Griekschen vrijheidsoorlog gestreden hebben.