Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aeolusharp

betekenis & definitie

(De) Aeolusharp is een muziekinstrument, dat men op verschillende wijzen vervaardigen kan. De volgende inrigting is de eenvoudigste. Op een raam van drooge dennen planken, dat 14 Ned. palm lang, van boven omstreeks 16 en van onderen omstreeks 11 duim breed en 12 duim hoog is, lijmt men een dunnen klankbodem vast, men spant over twee kammen, aan de einden geplaatst, 6 of 8 gelijke darmsnaren (zoogenaamde A-snaren) en men zorgt, dat de spanning niet zeer sterk is. Nadat men ze gelijk gestemd heeft, plaatst men het instrument hier of daar, waar het aan de togt is blootgesteld, bij voorbeeld in een halfgeopend raam, en wel zoo, dat zijne lengte overeind staat en de luchtstroom in eene schuinsche rigting de snaren en den klankbodem treft. Ten gevolge daarvan klinken de snaren steeds met aangename, welluidende toonen, vaak in onderscheidene octaven, maar zeer zuiver. Bij een snelleren luchtstroom worden de toonen hooger. De wetenschappelijke theorie heeft nog niet alle verschijnselen van dit instrument opgehelderd.

Het is in de 17de eeuw uitgevonden door een Jezuïet, Kircher genaamd, maar later aanmerkelijk verbeterd. De transversale aeolus-harp, door Langguth beschreven, onderscheidt zich van de gewone door de aanwezigheid eener kast, waaraan windkleppen zijn aangebragt. Voortreffelijker is de verbeterde windharp van Kaufmann te Dresden. Deze bestaat uit twee afzonderlijke deelen. Het eerste is het eigenlijke instrument en vormt eene kast ter lengte van 1 of 2 el met een klankbodem en 4 of 5 snaren, die ongelijk van dikte maar gelijk gestemd zijn. De hoogte van den toon hangt af van de dikte en lengte der snaren. Hoe dikker deze zijn, des te lager en voller is haar geluid, maar ook des te sterker moet de luchtstroom wezen, die ze aan het trillen brengt. De dikte van den klankbodem moet zich regelen naar de dikte der snaren. Hoe beter de snaren en de klankbodem zamenstemmen, des te zuiverder en liefelijker is de klank. De verschillende toonen met een omvang van 4 tot 6 octaven ontstaan door den wind, die de snaren somtijds geheel en somtijds slechts gedeeltelijk doet trillen. Het andere deel van deze verbeterde aeolusharp is de windvanger — een trechtervormig voorwerp, dat den wind opvangt, naar de snaren geleidt en er doorheen laat stroomen. Men kan deze aeolusharp gemakkelijk in het venster, in de deur of ergers in eene reet plaatsen. De schoonste harmoniën doet zij hooren, wanneer zij in de vrije lucht is opgehangen, waar de wind haar bereikt zonder van digtbebladerde boomen of nabijgelegene gebouwen eenige stoornis te ondervinden.

< >