Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aeacus

betekenis & definitie

Aeacus was een zoon van Zeus (Jupiter) en Aegina. Toen de vader van deze laatste, de riviergod Asopus op haar vertoornd was wegens haren vertrouwelijken omgang met den opperste der goden, en Here (Juno), de gemalin van dezen, haar in het verderf dreigde te storten, verplaatste de verleider haar op het eiland Oenone — na dien tijd Aegina geheeten —, waar Aeacus het levenslicht aanschouwde. Hij heerschte er over de Myrmidonen, een menschenras, dat geacht werd uit de mieren gesproten te wezen.

Zijn wijs en regtvaardig bestuur en zijne godsdienstigheid verwierven hem de gunst der goden, die, even als de menschen, hem meermalen tot scheidsregter kozen. Toen Hellas eens door aanhoudende droogte geteisterd werd, verkondigde het orakel te Delphi, dat die ramp een einde zou nemen, zoodra Aeacus dit afsmeekte van de goden. De Grieksche staten zonden afgevaardigden naar den vromen Vorst, en op zijne voorbede daalde eerlang de regen neder. Om zijn eiland tegen zeeroovers te beveiligen, omringde hij het met klippen, die het landen moeijelijk maakten. Na zijn dood werd hij met Minos en Rhadamanthus tot regter over de schimmen en tot deurwachter van den Hades verheven. Daarom draagt zijne beeldtenis sleutel en scepter. Op Aegina, waar hij als halfgod gehuldigd werd, verrees ter zijner eer het Aeaceum, een tempel van wit marmer. Zijne gemalin Endeïs schonk hem twee zonen, Telamon en Peleus, en de zeenymf Psammathe een derden, Phocus genaamd. Pindarus bezingt in zijne oden den roem van Aeacus en van zijne afstammelingen (Aeaciden), waartoe ook Achilles, de zoon van Peleus, behoort.