Zoo noemt het Romeinsch regt het aannemen van iemand als kind, — bepaaldelijk wanneer zoodanig iemand zich te voren onder vaderlijk gezag bevond. Was hij, als wees, als vondeling enz., niet onder vaderlijk gezag, dan werd de naam van adoptie met dien van arrogatie verwisseld. De adoptie is verboden aan castraten, — aan hen, die kinderen hebben, tenzij er gewigtige redenen voor adoptie bestaan, — aan voogden met betrekking tot hunne pupillen, zoolang zij geene rekenschap hebben afgelegd van hun beheer, en aan armen ten opzigte van rijken.
Daarenboven moet diegene, die een kind adopteert, op zijn minst 18 jaar ouder wezen dan het kind. De aanneming geschiedt voor den regter. Daarna is het kind onderworpen aan de vaderlijke magt van hem, die het heeft aangenomen, en het treedt daarentegen in de volle regten van een wettig kind. Men kan iemand als kind, maar ook als kleinkind en als achterkleinkind aannemen. De aanneming moet geschieden met toestemming van het kind of van degenen, die als ouders of voogden regt hebben op het kind. Ook vrouwen kunnen adopteren, maar dit geeft geen regt op vaderlijke magt, terwijl het aangenomen kind in de regten van eigen kinderen deelt.
De adoptie, bij de Germanen onbekend, is met het Romeinsche regt in Duitschland doorgedrongen. Bepalingen daaromtrent zijn in het Pruissische wetboek opgenomen. Ook vindt men er in den Code Napoléon (Bk. I, Fol. 8, Hoofdst. 1 en 2, Art. 343 tot 370). Deze zijn in Frankrijk van kracht en hebben ook in ons Vaderland gegolden. Thans is de adoptie, als weinig overeenkomende met onze zeden, uit ons wetboek verbannen. Ook in Engeland is zij onbekend.
Adoptieve of aangenomen kinderen onderscheide men wel van pleegkinderen. De eersten bezitten de regten van wettige kinderen, en de laatsten hebben tegenover hunne pleegouders geene regten.