Deze naam geeft men aan bepaalde gedeelten van de oppervlakte der aarde, namelijk aan twee poolkappen tusschen de polen en eene zekere parallel gelegen, en aan gordelvormige, aardomsluitende strooken, door twee parallelen begrensd.
Gewoonlijk verdeelt men de oppervlakte onzer planeet in een keerkringsgordel, twee gematigde en twee koude qordels. De eerste is tusschen de beide keerkringen besloten en alzoo tusschen 23° 28’ N. en Z. breedte te vinden. Deze gordel beslaat ongeveer 10/25ste van de geheele oppervlakte. Er heerscht gedurende het geheele jaar eene aanzienlijke warmte, omdat de zon er op alle plaatsen althans 's jaarlijks éénmaal in het toppunt staat, of in het verlengde van de lijn, welke men van eene plaats naar het middelpunt der aarde trekt, en hare stralen nergens ver van dien loodregten stand doet afwijken. De tijd, dien wij hier winter noemen, wordt er veelal door een regentijd vervangen. De dagen en nachten verschillen er niet veel in lengte; zij zijn op den evenaar, die den keerkringsgordel in twee gelijke strooken verdeelt, steeds even lang. De beide gematigde gordels liggen op het noordelijk en zuidelijk halfrond tusschen de keerkringen en poolcirkels, dus tusschen 23° 28' en 66° 32' N. en Z. breedte; zij beslaan de grootste helft of 13/25ste van de geheele oppervlakte. Op deze gordels komt de zon nooit in het toppunt, en zij blijft er te verder van verwijderd, naarmate men er verder naar de zijden der polen voortschrijdt. Intusschen gaat zij er ieder etmaal, het geheele jaar door, geregeld op en onder. De dagen en nachten zijn er vaak verre van even lang, ja, zij verschillen bij de poolcirkels zoo veel mogelijk, zoodat de dag er een oogenblik en de nacht bijna 24 uren kan aanhouden, en omgekeerd. Men telt er vier jaargetijden. De beide poolgordels of pool-kappen zijn bolvormige segmenten, door de vlakken der poolcirkels van den aardbol af-gesneden, en dus binnen die cirkels gelegen. Het mogelijk verschil van dag en nacht neemt hier toe, wanneer men tot de polen nadert, waar de dag zes maanden duurt, en de nacht even zoo lang.
Ook gedurende dien halfjarigen dag vallen de zonnestralen er zeer schuins op de oppervlakte der aarde, zoodat er eene koude heerscht, die zelfs in den gunstigsten tijd, bij aanhoudenden zonneschijn, den bodem digt onder de oppervlakte bevrozen houdt en zich verzet tegen het wegsmelten der ijskorst, die er de wateren bedekt. Menige moedige reiziger is er --- vooral in de noordpool-gewesten, waar hij eene doorvaart van den Atlantischen Oceaan naar de Stille Zee poogde te vinden --- voor het gure en ongastvrije luchtgestel bezweken. De uitge-breidheid dier beide poolkappen is gering; zij bedekken slechts 2/25ste van de oppervlakte der aarde.
Ons werelddeel ligt bijna geheel en al op den noordelijken gematigden aardgordel en strekt zich enkel met een klein gedeelte over den noordelijken poolcirkel uit. Azië behoort, wel is waar, tot drie verschillende gordels, maar breidt zich ook grootendeels uit over den noordelijken gematigden gordel. Een klein gedeelte bevindt zich op den kouden gordel, en het bereikt, hoofdzakelijk met zijne schiereilanden en eilanden, den verzengden gordel. Afrika ligt bijna geheel op den keerkringsgordel en strekt zich noord- en zuidwaarts op de beide gematigde gordels uit. Amerika is met zijne ontzettende lengte op den noordelijken kouden gordel, op de beide gematigde gordels en op den keerkringsgordel gelegen. Van Australië ligt de helft van Nieuw-Holland op den keerkringsgordel, en de andere helft met Nieuw-Zeeland op den zuidelijken gematigden aardgordel.
Bij de beschrijving van de verspreiding der planten over de oppervlakte der aarde volgt men eene andere verdeeling in aardgordels. Deze zijn op het gebied der plantenkunde:
De verzengde gordel, die zich 15° aan weêrszijden van den evenaar uitstrekt en eene ge-middelde jaarlijksche warmte heeft van 28° tot 26°. Hier is het gewest der palmen en der pisangachtige gewassen. Hier liggen, vooral aan de oevers der Amazonenrivier, reusachtige oorspronkelijke wouden.
De keerkringsgordel, tusschen 15° en 23° N. en Z. breedte, met eene gemiddelde jaar-lijksche warmte van 26°-- 23°, --- het land der vijgen en boomvarens, terwijl er desgelijks de oorspronkelijke wouden niet ontbreken.
De gematigde keerkringsgordel, tusschen 23° en 34° N. en Z. breedte, met eene ge-middelde jaarlijksche warmte van 23°- 17°, --- het gewest der mirten en laurieren, waar de palmensoorten, die de beide voorgaande gordels versieren, reeds beginnen te verminderen.
De warme gematigde gordel, tusschen 34° en 45° N. en Z. breedte, met eene gemiddelde jaarlijksche warmte van 17°-- 12°, --- het oord der altijd groene, breedgebladerde boomen, waartoe de olijfboom, de vijg, de oranje- en citroenboomen behooren.
De koude gematigde gordel, tusschen 45° en 58° N. en Z. breedte, met eene gemiddelde jaarlijksche warmte van 12°-- 6°, --- de streek der van loof verwisselende boomen en der gezellig groeijende grassen.
De gematigde Noordsche gordel, tusschen 58° en 66° N. en Z. breedte, met eene gemiddelde jaarlijksche warmte van 6°-- 4°, --- het gewest der pijnboomen.
De Noordsche gordel, tusschen 66° en 72° N. en Z. breedte, met een gemiddelde jaarlijksche warmte van 2°-- 0°, --- de streek der Alpenheesters.
De bevrozen gordel, van 72° N. en Z. breedte tot de polen, --- het land der Alpenkruiden.
Ook met betrekking tot de verspreiding der dieren onderscheidt men verschillende gordels, welke echter met de gewone aardrijkskundige gordels overeenstemmen. De verschillende klassen van dieren hebben op elken aardgordel hare eigenaardige vertegen-woordigers, --- vooral ook omdat het leven van vele dieren aan een bepaalden planten-groei is verknocht.
Merkwaardig is het, dat men bij het beklimmen van een hoogen berg, in de keerkringslanden gelegen, achtereenvolgens de gewassen en dieren der verschillende aardgordels op de verschillende hoogten terugvindt. Men begint te klimmen in het gewest der palmen en koraaldieren, der mangrovebosschen en tijgers, en men eindigt bij de sneeuwlijn in het oord der Alpenkruiden en der enkele insecten, die op sneeuw en ijs kunnen leven. Ook heeft men de verspreiding van planten en dieren nagegaan beneden de oppervlakte der zee en deze desgelijks tot op eene zekere diepte in gordels verdeeld, die zich door bepaalde bewerktuigde schepselen onderscheiden.