Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Cacao

betekenis & definitie

Een kopje thee of koffie, een pijp tabak, een heerlijke beker warme cacao... 't zijn allemaal voor ons gevoel van die echt gewone, huiselijke Hollandse dingen, die we iederen dag om ons heen zien: ze dragen hun deeltje bij tot de gezelligheid van ons huiselijk leven.

Zó gewoon vinden we dit alles, dat we er geen ogenblik over nadenken, dat thee, koffie, tabak en cacao uit vreemde landen afkomstig zijn en dat we dus allemaal onze echt Hollandse gezelligheid als het ware opbouwen met vreemde grondstoffen.

Nu, de gezelligheid is er niet minder om, maar 't is toch wel aardig, je hier eens even in te verdiepen. Er is een tijd geweest, dat al die genotmiddelen nog onbekend waren. Dat was vóór de 16de eeuw.

Wat dronk Floris V dan, vóór hij op jacht ging of als hij vermoeid huiswaarts keerde?

Vermoedelijk bier of wijn, want die dranken zijn al heel oud — denk maar aan de Batavieren, met hun gerstebier. En verder natuurlijk melk en water, ’t Is maar, wat je gewend bent.

Maar om nu eens in ’t bizonder iets te vertellen van de cacao, onze geliefde ochtenddrank, ook deze is in de tóe eeuw eigenlijk „ontdekt”. Dit gebeurde op een heel bizondere manier.

Toen de Spaanse ontdekkingsreiziger Cortez met zijn mannen in 1516 in Mexico, toen nog het rijk der Azteken, binnendrong, merkte hij al gauw, dat de inboorlingen zich te goed deden aan een heerlijk geurende, schuimende bruine vla, die ze xocolath of chocolath noemden. Ze bereidden deze lekkernij uit de boonvormige zaden van een boom, die „cacaoutl” heette. Deze boom stond bij de Azteken in hoog aanzien; ’t was een soort heilige boom. Zij geloofden dat er een grote toverkracht van uit ging. De zaden van de „cacaoutl” werden als betaalmiddel gebruikt. De munteenheid, 400 boontjes, heette countle en was ongeveer gelijk aan 60 cent; 200countles vormden één xiquipil en 3 xiquipils één cargo. De belasting werd voor een groot deel in deze munt betaald: zo moest b.v. de stad Tabasco jaarlijks 2000 xiquipils schatting betalen aan keizer Montezuma en de keizer profiteerde hiervan, door voor zichzelf dagelijks 50 koppen chocolatl te laten bereiden, en voor zijn hofhouding 2000 koppen. Of de keizer aan een maagkwaal gestorven is, vermeldt de historie niet.

De oude Mexicanen bereidden hun chocolatl op dezelfde manier, als hun nakomelingen het nu nog doen, alleen gebruikten zij voor het zoeten hiervan geen suiker, doch honing; het volk voegde er bovendien nog een grote hoeveelheid maïsmeel aan toe en kruidde de chocolatl met... Mexicaanse rode peper.

Je begrijpt, dat de Spanjaarden eerst vreemde gezichten trokken, toen ze den scherpen smaak van de bruine vla proefden en niet direct enthousiaste chocolatl-liefhebbers werden. Maar de verstandige Cortez, die ontdekt had welk een hoge voedingswaarde de chocolatl had, dwong zijn soldaten, ze dagelijks te gebruiken. In 1520 zonden de Spanjaarden een scheepslading cacaobonen en een proefje van de chocolatl, zoals die in Mexico werd klaargemaakt, naar het moederland. En natuurlijk begon men in Spanje direct te kokerellen, om er iets extra lekkers van te maken. Men vermengde de chocolatl met suiker, vanille en zelfs met amber en muskus en liet de verschrikkelijke rode peper weg. . Na de verovering van Mexico hielden de Spanjaarden hun ontdekking van de bruine lekkernij een helen tijd geheim: uitvoer naar andere landen was streng verboden. Eerst in 1728 verkocht koning Philips V het monopolie van den uitvoer aan een internationale maatschappij.

Toch was de chocolatl of chocolade — want men had het vreemde Mexicaanse woord al heel spoedig veranderd in een naam, die tenminste door Europese tongen kon worden uitgesproken — al eerder in Frankrijk bekend geworden. Toen de Spaanse prinses Maria Theresia in 1660 met koning Lodewijk XIV trouwde, had zij als huwelijksgift een grote hoeveelheid ervan naar Parijs meegebracht: een geschiedschrijver uit dien tijd vertelt, dat de jonge koningin maar twee liefdes had: haar koning en de chocolade.

Al spoedig had de chocolade ook haar weg gevonden naar Engeland: in 1657 opende een Fransman in Londen het eerste „chocolate-house” en weldra was de drank in alle grote steden verkrijgbaar.

In dien eersten tijd werd de chocolade niet alleen gebruikt om den aangenamen smaak en geur, maar ook omdat de mensen ze als een uitstekend geneesmiddel beschouwden: men beweerde, dat ze de rode vlekjes en pukkeltjes, die menig gezicht ontsieren — ook toen al — plotseling wegtoverde en bovendien aan een verzwakt gestel nieuwe levenskracht gaf. Er werd zelfs verteld, dat kardinaal Richelieu door het gebruik van chocolade van de tering genezen was.

De chocolade, die onze voorouders en zelfs onze grootouders in de 17e eeuw dronken, was enigszins anders van smaak en samenstelling dan de onze. Toen was namelijk het cacaopoeder nog niet uitgevonden. De huisvrouw bereidde den heerlijken drank uit de zogenaamde Zeeuwse chocoladekoekjes, die geraspt, met suiker vermengd en daarna gekookt werden. In deze koekjes was de hele hoeveelheid cacaoboter, waaraan de cacaobonen zo rijk zijn, nog aanwezig en daardoor kwam het, dat de chocolade door het hoge vetgehalte wat zwaar te verteren was; op de kopjes, die werden ingeschonken, dreven de vetoogjes.

Hierin kwam een gunstige verandering, toen in de 19e eeuw door onzen landgenoot C. J. van Houten een manier werd ontdekt, om de cacao van vet te ontdoen. Hij vond de vetvrije poedercacao uit: een heel belangrijke ontdekking op dit gebied. .In 1828 kreeg van Houten voorlopig voor tien jaar het recht om chocoladepoeder te vervaardigen.

Intussen duurde het toch op zijn allerminst nog 50 jaar, voordat inderdaad de cacao van feestdrank dagelijkse drank werd. De grote chocolade-tijd kwam eerst na 1880, toen naast de flikjes voor het eerst de tabletten chocolade hun intrede deden (natuurlijk voor een groot deel van buitenlandse merken, die eerst in den loop van enkele tientallen jaren door de nationale merken zijn verdrongen) en toen de enorme reclame voor de cacao als dagelijkse drank hier in Nederland begon, met de invoering van de fameuse bussen, die verscheiden fabrikantennamen tot huishoudwoorden maakten.

De cacao is een tropische plant. Het eigenlijke vaderland van de cacaobonen is tropisch Amerika, van 230 Noordertot 20° Zuiderbreedte, dus Mexico, Panama, Guatemala, Honduras, Nicaragua, CostaRica, Cuba, Haïti, Jamaica, Puerto Rico, Venezuela, Columbia, Ecuador, Guyana en een deel van Brazilië.

In alle andere streken, waar de cacaoboom tegenwoordig wordt gekweekt, is hij door kolonisten ingevoerd, zoals bijvoorbeeld op de Philippijnen, Java, Amboina, Ceylon, Bourbon, Réunion, de Canarische eilanden en de Oostkust van Afrika.

De cacaoboom, die ongeveer 6 M. hoog wordt en enigszins op de tamme kastanje lijkt, groeit alleen op humusrijken, vochtigen bodem. De jonge plantjes groeien in de schaduw van andere gewassen.

Vóór men dus met de beplanting van het cacaoveld begint, moet men er voor zorgen, dat de jonge cacaoplanten, zodra ze ópschieten, de nodige schaduw vinden en hiertoe is het planten van katoenstruiken en vooral ook van bananen de meest geschikte weg.

Men rekent er dus mee, dat er beurtelings een cacaoboom en een banaan staan. Wanneer de laatste reeds hoog is opgeschoten, kan dan de jonge cacaoplant onder zijn schaduw opgroeien. Op iedere hectare grond plant men ongeveer 400 cacaobomen. Bij een verstandige cultuur kan de boom 50 jaar oud worden. Al in het 3e jaar brengt hij vruchten voort en zijn vruchtbaarheid neemt tot het 25ste jaar steeds toe. Eigenaardig is, dat de bloesems en vruchten alleen op de oudere takken' en zelfs op den stam groeien. Dezelfde boom, die vruchten draagt, staat tegelijkertijd ook in bloei. Toch heeft men twee hoofdoogsten per jaar.

De cacaovrucht, die je misschien allemaal wel eens gezien hebt op een plaat of in werkelijkheid, lijkt een beetje op een grote augurk. In een dikke, vlezige schil zitten twintig tot veertig pitten: de cacaobonen. Deze bonen zien eerst wit, maar worden, als ze aan de lucht zijn blootgesteld, spoedig bruin. Nadat de bonen gedopt zijn, worden ze in het zogenaamde broeihuis in bakken gestort met een houten bodem, die van gaten voorzien is. Door het gisten, dat de bonen hier moeten doen, wordt de smaak verbeterd. Na twee etmalen haalt men de bonen uit het broeihuis en worden ze op droogplaten aan de zonnewarmte blootgesteld, terwijl ze om 't kwartier worden gekeerd.

De eerste twee dagen moeten de bonen slechts twee uren op de droogplaten liggen, opdat zij, terwijl ze nog vers zijn, niet ineens teveel gebakken worden,, maar langzaam en geleidelijk opdrogen. Dan worden ze nog twee dagen aan de zonnewarmte blootgesteld, terwijl ze onophoudelijk worden gekeerd. De basten der bonen springen dan open. Daarna moeten ze op een luchtigen zolder nog 8 à 10 dagen verder drogen, voor ze voor het sorteren, verpakken en verzenden geschikt zijn. En daarna moet, in onze cacaofabrieken, nog een heel ingewikkelde bewerking volgen, vóór het kopje chocolade op tafel staat.

Eerst worden de cacaobonen op allerlei manieren van onzuiverheden en vreemde stoffen gereinigd. Daarna worden ze gebroken, van de houterige kiempjes ontdaan en tenslotte geroosterd of gebrand.

Dit roosteren is een uiterst gewichtige bewerking, waarvoor iedere fabriek haar eigen methode heeft en waardoor de cacao ook voor een groot deel haar fijnen smaak en geur krijgt. Daarna wordt het geroosterde cacaogruis in molens zolang gewreven, totdat het door de wrijvingswarmte vloeibaar is geworden, zodat 't een dikke, stroperige massa wordt. Onder zware persen wordt eindelijk uit deze brij een groot deel van het vet (de cacaoboter) geperst en het overblijvende gedeelte wordt tot poeder gewreven en als poederchocolade verpakt en verkocht.

Voor de fabricage van chocolade wordt later weer een deel van de uitgeperste cacaoboter gebruikt. De rest vindt zijn weg op de wereldmarkt: zij wordt onder andere gebruikt voor zalven. Je hebt stellig zo’n lekker ruikend tabletje cacaoboter wel eens gebruikt, als je lippen wat ruw waren.

Men heeft verschillende soorten van cacao, namelijk Zuid-Amerikaanse, Indische en Afrikaanse. Op Java gaat de cacao-cultuur niet bizonder goed. Men heeft daar nogal met ziekte van de planten en schadelijke insecten.te kampen, zodat de opbrengst de moeite haast niet loont.