FRANKRIJK. (Geschiedenis der V M in) Naar luid van het Keulsche Charter en van eenige Fransche schrijvers, zoude het blijken, dat er reeds in 1535 eene Loge te Parijs, en eene andere te Lyon zoude hebben bestaan, en dat in 1668 de V M in Frankrijk, meer stellig zou ingevoerd zijn. Zoo veel men met zekerheid weet, is in het jaar 1725 eene Loge in Frankrijk, en wel in Parijs opgerigt, waarop spoedig vele andere volgden. Deze eerste Loge, welke eene Engelsche constitutie had, werd opgerigt door Lord DERVENT WATERS, den Ridder MASKELYNE, den Heer D'HEGUETTY, benevens nog eenige Franschen.
Nadat de V M zich zoodanig had uitgebreid, dat er zich te Parijs een zeshonderdtal BBD bevonden, vereenigden zich de verschillende inmiddels opgerigte Loges, en benoemden in 1736 Lord HARNOESTERS tot Grootmeester en opvolger van Lord DERVENT WATERS, welke in 1738 vervangen werd door den Hertog D'ANTIN. Reeds in 1742 telde de Orde 22 Loges te Parijs, en omtrent 200 in de verschillende Provinciën. Zeer spoedig ontaardde in dit land de Vrijmetselarij, waartoe eensdeels de aankomst van den verdreven Koning JACOBUS II van Engeland (1689 in Parijs, in het Jezuitenklooster van Clermont) bijdroeg, en vele aanhangers deszelven, welke de Vrijmetselarij mede naar Frankrijk bragten, in verschillende geheime Ordegraden werkten, waardoor de grond tot de talrijke hoogere graden gelegd werd; anderdeels uit de eigendommelijke zucht der Fransche natie voor ceremoniën, titels, rangen en ordeteekens.
Volgens BAZOT, Manuel du Franc-Maçon, zouden er geschiedkundige bescheiden bestaan, die vermelden, dat reeds in 924 door Fransche Metselaars pogingen zouden zijn aangewend bij ATHELSTAN, kleinzoon van ALFRED den Grooten, Koning van Engeland, om de Metselaars uit verschillende oorden bijeen te trekken, en met dezen eene Loge te vormen, en dat dienvolgens door deze Vorst al de Vrijmetselaars zijner Staten vereenigd zouden zijn geworden, met zijnen broeder EDWIN aan het hoofd.
Eene begunstiging van de zijde des Staats had de Vrijmetselarij in dien tijd niet te wachten, daar zij verscheidene malen, in de jaren 1737, 1744 en 1745, werd verboden door Koning LODEWIJK XIV, waarbij de overtreders met eene boete van 3000 franken of gevangenis bedreigd werden, ofschoon zij echter zoo niet vervolgd werd, als in Portugal en Spanje; van daar verklaart men ook, dat de Hertog van ANTIN, ofschoon de Koning hem de deelneming in de Vrijmetselarij strengelijk verboden had, en niemand als zoodanig aan zijn hof dulde, zich de keuze van levenslang Grootmeester, in 1738, liet welgevallen, en dit ambt tot aan zijnen dood in 1743 bekleedde, waarop hem in dit jaar een Prins van koninklijk bloed, LODEWIJK VAN BOURBON, Graaf van Clermont, op den 11den December opvolgde, welke tot dezen post benoemd was door de meerderheid van eene vergadering van Meesters en Opz der LL, uit het O van Parijs. Dat de keuze op die wijze geschiedde, was het gevolg der bijzondere inrigting der Fransche LL, en vooral van die te Parijs, welke de eigendom waren van personen, die Logemeesters genoemd werden. Zoodanige Logemeester, bestuurde zijne L naar welbehagen. Onderling waren zij onafhankelijk en erkenden geene andere magt dan hunne eigene. Te gelijk met de keuze van den G M, vormde zich eene G L, welker leden, door hunnen stand en hunne verdiensten uitblonken. Van toen af was er een punt van algemeen bestuur gevormd.
Men beging nogtans tevens den grooten misslag, de MM der Parijsche LL levenslange benoemingen uit te reiken. Van hare zijde besloten de Parijsche LL, dat de G L ter herinnering van de invoering der V M, den naam zoude voeren van Engelsche Groote Loge van Frankrijk, welke men in 1756 veranderde, in dien van Gr L van Frankrijk.
Deze keuze van den Graaf van Clermont werd echter voor de Vrijmetselarij in Frankrijk in veelvuldige betrekkingen nadeelig, want naauwelijks was hij in zijn ambt van Grootmeester geinstalleerd, of hij liet de Loges aan zich zelve over, en verzuimde het bijeenroepen der Groote Loge. Toen hij later gedrongen werd, in het beheer der Orde te voorzien, stelde hij tot zijne plaatsvervangers ongeschikte personen aan, dat tot de grootste oneenigheden aanleiding gaf. Zijn eerste Gedeputeerd Grootmeester BAURE, een bankier in Parijs, maakte zich aan het grootste pligtverzuim, ten aanzien der Orde, schuldig; de tweede, in 1761 benoemd, was een Parijsch dansmeester, LA CORNE geheeten, die zich bij den Graaf van Clermont wist in te dringen, doch wien de andere medeleden der Groote Loge weigerden te erkennen of onder zijn voorzitterschap te vergaderen. LA CORNE bekommerde zich daarom weinig, vormde eene nieuwe Groote Loge, benoemde lieden van zijn slag tot Groot-Officieren, en stichtte daardoor eene bittere vijandschap tusschen de beide nu bestaande Groote Loges, welke het verbond belagchelijk maakte. Eindelijk zag zich de Graaf van Clermont, op verzoek der Broederschap, gedrongen, LA CORNE, na een jaar den M gevoerd te hebben, te ontslaan, en in het jaar 1762 CHAILLOU DE JONVILLE in deszelfs plaats te benoemen, wien het gelukte, de beide partijen te vereenigen, en, ten minste uiterlijk, vrede te bezorgen. Deze vrede duurde echter niet lang; in korten tijd vormden zich nieuwe verschillen, die zoo ernstig werden, dat de regering genoodzaakt was, andermaal de vereenigingen der Vrijmetselaren te verbieden.
Dit geschiedde in het jaar 1767. Ook van de zijde der geestelijkheid waren intusschen op vele plaatsen van Frankrijk scherpe edicten door de Bisschoppen uitgevaardigd, b.v. van BELSUNCE DE CASTEL MORON, Bisschop van Marseille, op den 4den Januarij 1742, en van GUYON DE CROCHANS, Aartsbisschop van Aignon, volgens de Pauselijke Bul van BENEDICTUS XIV, van den 22sten Julij 1751. Om de verwarring te voltooijen, hadden zich middelerwijl ook in Lyon, Bordeaux, Marseille, Orleans en Builton Groote Loges gevormd, die in voortdurenden twist leefden. De afgescheiden BB volgden de Gr L in hare werkeloosheid niet na; maar bij het overlijden van den Graaf van Clermont vereenigden zij zich, en begaven zich naar den Hertog van Luxemburg, zich daar doende aandienen als de leden der wezenlijke Gr L van Frankrijk. De Hertog ontving hen, en bood, namens hen, het Grootmeesterschap aan den Hertog van Chartres, die dien post aannam en A.C. SIGISMUND VAN MONTMORENCY.
Hertog van Luxemburg, tot zijnen administrateur-Generaal benoemde. Hierdoor werd het verbod der Vrijmetselarij weder ingetrokken, maar de twist duurde onder de Groote Loges nog voort, ofschoon de Hertog van Orleans niet alleen als Grootmeester der Fransche Vrijmetselarij, maar ook als Souverein Grootmeester van alle Raden, Kapittels en Schotsche Loges van Frankrijk uitgeroepen, en op den 28sten October 1773 feestelijk geinstalleerd werd.
Het in 1772 in Parijs opgerigte Groot-Oosten won steeds in magt en aanzien, en het scheen, alsof er eenheid in het verbond zoude komen, toen eensklaps de Staatsrevolutie uitbrak, die alle vereenigingen verbrak, en nadat de Grootmeester, die, om de op het kussen zittende personen te vleijen, den naam van PHILIPPE EGALITÉ hebbende aangenomen, niettemin op den 6den November 1793, was geguillotineerd, werd de eene Loge na de andere gesloten, en de twist tusschen de Vrijmetselaren ging ook meer en meer verloren. Kortelijk moeten wij hier vermelden, dat zich de V M niet te verheugen had, over de keuze van den Hertog van Chartres.
Het Groot-Oosten van Frankrijk had zich naar de Groote Loge van Londen gevormd, en bestond uit de Representanten van alle Fransche Loges. Het levenslang Meesterschap werd afgeschaft. Er was bepaald, dat alle Loges zich bij haar zouden aanmelden, en den tijd harer constitutie moesten opgeven, terwijl er in het geheel niet werd opgelet, vanwaar zij hunne constitutie ontvangen hadden. Door deze opgave en de bewilliging in eene jaarlijksche bijdrage tot het armenfonds, werden zij erkend. In dezen tijd bestonden reeds in Frankrijk vele Loges van de Strikte Observantie (in welke de Vrijmetselarij als een vervolg der Tempelorde beschouwd werd), en ook deze sloten zich, onder den naam van het Schotsche Directorium, bij het Groot-Oosten aan.
Nadat de rust in Frankrijk grootendeels hersteld was, begonnen eenige Loges eerst in 1796 hunnen arbeid weder te hervatten, echter waren zij vriendschappelijker omtrent elkander, dan voorheen. Van nu af werd er wezenlijk leven in het verbond der Vrijmetselaren opgemerkt, zoo als blijkt, dat tusschen de jaren 1805, in welk jaar JOZEF NAPOLEON (van 1806 Koning van Napels en Sicilië, en naderhand, sedert 1808, Koning van Spanje) tot Grootmeester, en de Aartskanselier Prins CAMBACERES, en MURAT Koning van Napels, tot zijne Adjuncten benoemd waren geworden, en het jaar 1812, in Parijs alleen, tusschen 128 en 130 Loges bestonden, en in het gansche Fransche rijk bij de 1200 geteld werden. Deze hereeniging en de bloei, waarin zich de V M in mogt verheugen, was het werk van eenen enkelen Br, die, met de levendigste zucht voor de Orde bezield, dezen uitslag met de grootste zelfverloochening en volharding te weeg bragt, zijnde dit de Br ALEXANDER LODEWIJK ROETTIERS DE MONTALEAU. (zie dat Art.)
Zoo stond de Vrijmetselarij in eenen grooten bloei, gedurende het Keizerrijk, ofschoon NAPOLEON wantrouwen tegen dezelve had opgevat. Desniettegenstaande benoemde hij zijnen broeder JOZEF tot Grootmeester, dewijl hij, met het ligt vuur vattend karakter der Franschen bekend, de Vrijmetselaren niet geheel aan hen zelven wilde overlaten, of hoopte eenmaal van hen voordeel te trekken. Als Grootmeester had JOZEF nimmer eene Loge bezocht, maar dit was ook niet noodig, daar NAPOLEON bevolen had, in het gansche verbond de fijne draden van zijn staatkundig systema in te weven.
De woelige staatkundige aangelegenheden, in de jaren 1814 en 1815, veroorzaakten weder eene opschorting van den Logearbeid. Zeer spoedig na de herstelling der rust in het Koningrijk, hervatten zij hunne vergaderingen, en het Groot-Oosten opende zijne werkzaamheden daarmede, dat het den Grootmeester JOZEF NAPOLEON, die zich, na het verlies zijner kroon en zijns rijks, in de Vereenigde Noord-Amerikaansche Staten, ophield, en deszelfs eersten Adjunct CAMBACERES, Hertog van Parma, vervallen verklaarden van hunne betrekkingen, en een drietal Groot-Conservateurs der Orde benoemde, namelijk, MACDONALD, Hertog van Tarente, de Graaf BEURNONVILLE, Staatsminister, Maarschalk en Pair van Frankrijk, en TEMBURNE THIEMBRONE, Graaf van Valence, ook Maarschalk en Pair van Frankrijk.
Nu had men eindelijk ook in Frankrijk rust en de vrede in het Vrijmetselaarsverbond, zoo als op de gansche beschaafde aarde het geval is, durven verwachten, maar de wortel der twisten, die nog voortduurden, lag in de talrijke hoogere graden, welke de Fransche ijdelheid niet wilde vernietigen.
Tot in 1754 had de Orde in Frankrijk zich alleen bezig gehouden met de blaauwe Ma9Ü, maar in dat jaar voerde de Ridder DE BONNEVILLE de roode of zoogenaamde Schotsche graden in, en rigtte een Kapittel op, onder den naam van Kap van Clermont. Het Fransche volkskarakter deed deze nieuwigheid spoedig ingang vinden. De Kapittels der hooge graden (zie dat Art.) vermenigvuldigden, groeiden aan in getal, en dwongen het Gr O, die graden aan te nemen.
De Graaf van Grasse-Tilly, die zich langen tijd in Noord-Amerika opgehouden, en van den Suprême Conseil van de 33 graden in Charlestown de volmagt had bekomen, in alle oorden, waar hij komen mogt, de Vrijmetselaren tot den 33sten graad te bevorderen, en Loges, Kapittels, Raden en Consistoriën van dit systema op te rigten, trad, na zijnen terugkeer naar Frankrijk in 1804, in vereeniging met de Broederen HACQUET en PYRON op, om dit zoogenaamde Engelsche, op het vaste land onbekende systema te verbreiden, en in Parijs een Suprême Conseil (zie HOOGE GRADEN en SCHOTSCH STELSEL) op te rigten voor het nieuwe stelsel, dat men het oude en aangenomen Schotsche stelsel noemde, en aan het hoofd van welken hoogen raad hij zich stelde, onder den titel van Souverein Groot-Kommandeur-Generaal. Reeds in 1803 was een dergelijke poging gedaan tot invoering van datzelfde stelsel, en daarvoor een afzonderlijk centraal bestuur daar te stellen, doch had het G O, door toedoen van Br ROETTIERS DE MONTALEAU, verkregen, dat die afgezonderde instelling onder haar bestuur werd vereenigd. Ook de nieuwe hooge raad (onder den naam van algemeene Schotsche G LU voor Frankrijk,) vereenigde zich spoedig met het G O , zich echter in 1805 weder afscheidende, werd die er nogtans weldra onder CAMBACERES nogmaals mede vereenigd; hetwelk echter niet belette, dat er in 1812 weder eene zoodanige afzonderlijke hooge magt gesticht werd, onder den naam van Amerikaanschen Raad, terwijl in 1816 een nieuw stelsel werd ingevoerd, onder den naam van Mitzraïmitisch stelsel (zie dat Art.), dat echter voor onwettig werd verklaard. Veel waren de pogingen, welke aangewend werden, om eene vereeniging tot stand te brengen; maar gedurende een' zeer langen tijd bleven de sterkste pogingen zonder uitwerking, ja zelfs was de twist zoo hoog gerezen, dat men elkander uitsloot, het bezoeken der leden verbood, en zelfs eene der schoonste Loges van Parijs (la Clemente Amitié) door het G O werd vervallen verklaard, omdat zij ondersteuning had verleend aan eenige BB met het G O in vijandschap levende, welk besluit echter kort daarna weder werd ingetrokken. Meer dan één dergelijk, met de grondbeginselen der orde in strijd zijnde besluit werd er genomen, en de grootste spanning heerschte er tusschen de twee magten, tot het in 1841, door de edele en rustelooze pogingen en de mannelijke wegslepende welsprekendheid, vooral der BB BOUILLY, JUGE en DESANLIS, de beide laatsten leden der LD la Clemente Amitié, en Officieren van het G O gelukte, zich jegens de V M de verdienste te verwerven, om, na eene langdurige en stormachtige buitengewone vergadering, op den 6den November, de uitsluiting en het interdict te doen opheffen; sedert dien tijd is men er op uit, eene geheele ineensmelting te bewerken, welke maatregel in een dubbel opzigt als doelmatig is aan te merken, omdat het G O een groot aantal LL onder haar beheer heeft, terwijl de Suprême Conseil, bij een alleruitstekendst corps Groot-Officieren, weinig Loges onder hare regtsmagt telt. Sedert 1831 heeft men ook vele pogingen aangewend, opdat de tegenwoordige Koning der Franschen, of een van zijne zonen, den post van GD MD op zich zoude nemen, welke pogingen echter tot hiertoe zonder gevolg zijn gebleven.
De Vrouwen-Maçonnerie zie het Art. LOGES (ADOPTIE), hier met stilzwijgen voorbij gaande, hebben wij nog te vermelden, op welke wijze de V M zich in een gedeelte van Afrika vestigde en uitbreidde.
Na het veroveren van Algiers reeds, werd op den 1sten Maart 1832, de eerste L in de hoofdstad van dien naam, onder den titel van Belisarius, gevestigd, weldra gevolgd door de vestiging eener L te Bone, in 1834 te Oran, en in 1836 te Bougie, welke later door meer anderen opgevolgd zijn.
Het Fr G O bestaat uit de afgevaardigden van de verschillende LL Bovendien telt het 1 G M, 4 GG Dignitarissen en 81 Officieren (waarvan 6 Dignitarissen van het Gr O). Het wordt verdeeld in vier kamers, als:
1. KD der geldmiddelen en briefwisseling,
2. de symbolische KD,
3. de Hooge Raad der Riten, en
4. de Raad- en Appèlkamer, bovendien een centraal Comité, uit de drie administrative kamers. Elke der drie eerste kamers bestaan uit 27 leden, en vaardigen bij elke der beide andere twee leden af. De kamers vergaderen alle veertien dagen. Eindelijk bestaat er een Groot-Collegie der Riten, dat in zoo veel sectiën verdeeld wordt, als er erkende stelsels onder haar beheer zijn. In de kD van correspondentie en financiën zijn twee kommissiën, als:
1. van financie en weldadigheid, en
2. van inspectie voor het secretariaat, de statistiek en de archieven. De Dignitarissen zijn: 1 Gr Zegelbewaarder, 1 Gr Schatmeester, 1 Gr Aalmoezenier, 1 Gr Archivaris, 1 Gr Bouwmeester, 1 GD Onderzoeker.
De Officieren zijn alle driejaren herkiesbaar. De MM der LL kunnen niet langer dan drie jaren in functie blijven.
Nadat het aantal Loges, onder het bestuur van het Gr O, in 1833 tot 263 was gezonken, klom dit vóór 1840 weder tot 431. De stelsels onder het G O bewerkt, zijn voornamelijk het zoogenoemde Fransche of nieuwe stelsel (Rite Français of Rite moderne), bestaande, behalve uit de drie blaauwe gr, ook uit vier hoogere, namelijk: ÉLU, SCHOT, RIDDER VAN HET OOSTEN, SOUVEREIN PRINS VAN HET ROZENKRUIS.