Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Engeland

betekenis & definitie

ENGELAND. Toen Engeland in de vijfde eeuw eene prooi der barbaren van het noorden werd, ging er veel goeds verloren, dat reeds begon te ontkiemen. Uitmuntende inrigtingen, welke de Romeinen sedert 400 jaren als heeren des lands tot stand gebragt hadden, verdwenen geheel en al. De beschaving verachterde evenzeer, als elders in andere gedeelten van het ten val neigende Romeinsche rijk. De half wilde veroveraars, de Angelsaksen en hunne medgezellen, zochten alles te verwoesten, waarvan zij de waarde niet kenden.

Na de omhelzing des Christendoms werden de Angelsaksen handelbaarder, en bevlijtigden zich hunne Koningen, om datgene weder te herstellen, wat door hunnen ruwen moedwil omver gerukt was. Deze zucht nam blijkbaar toe, sedert de vereenigingen der kleine koningrijken, in het jaar 824, onder EGBERTS kroon, en de inwendige rust, welke deze gebeurtenis ten gevolge had.Men gevoelde inzonderheid eene dringende behoefte, om de openbare gestichten en woonhuizen, die door den tijd en den oorlog verwoest waren, weder op te bouwen en te vermeerderen. ALFRED de Groote (872-900) had Rome in eigen persoon bezocht, en deed zijn best, om het navolgenswaardige, hetwelk hij op deze reis had leeren kennen, bij zijn volk in te voeren. Zijne pogingen, om wetenschappen en kunsten uit derzelver diep verval weder op te beuren, bleven niet zonder gevolg. Hij stichtte de universiteit van Oxford, die sedert zoo veel licht verspreid heeft, en zocht ook inzonderheid de bouwkunst te verbeteren.

ALFRED'S opvolger, EDUARD de Oudere, moest van 900-924 onophoudelijk de Denen bevechten, waardoor hij zich op de kunsten des vredes niet kon toeleggen. Maar ALFREDS kleinzoon, de Koning ATHELSTAN, die van 924-940 regeerde, verdreef de ongenoode gasten, en kon toen met vrucht het voorbeeld van zijnen grootvader volgen. Hij deed vele groote gebouwen oprigten, en verleende eene bijzondere bescherming aan de Broederschap der Metselaars, riep vele leden der Fransche vereenigingen naar Engeland, stelde hen als opzigters der bouwkundige werkzaamheden aan, en droeg zijnen jongeren broeder EDWIN het opperbestuur op. Bovendien deed hij de statuten, reglementen en verpligtingen, door welke de Romeinsche kollegiën bestuurd werden, en welke onder de Ma9onnieke genootschappen van het vaste land in kracht waren gebleven, bijeen verzamelen, en daaruit, in eene algemeene vergadering der Broederschap, in de maand Junij 926 gehouden, een wetboek voor de Metselaars in Engeland zamenstellen. Van dezen tijd af te rekenen, had de Broederschap in Engeland, onder den naam van Groote Loge, een regelmatig bestuur, welks hoofdplaats de stad York was, en dat in zijne jaarlijksche bijeenkomsten, al wat het genootschap betrof vaststelde. Zie CONSTITUTIE.

Onder de regeringen, welke op die van ATHELSTAN volgden, werd de Broederschap insgelijks aangemoedigd en ondersteund. Personen van den hoogsten rang, Kerkvoogden, Prinsen en zelfs Koningen, lieten zich in dezelve opnemen, en de meeste hunner prijkten op de lijst der Grootmeesters. In 1155 werden de Loges bestuurd door de Orde van den Tempel, die dit beheer behield tot in 1199. Drie eeuwen later plaatste zich de Orde van Malta aan het hoofd der Broederschap, en gaf haar al den luister weder, dien zij gedurende de bloedige twisten der huizen van York en Lancaster had verloren. In 1492 onttrok zij zich aan de bescherming dezer Ridders, en koos tot Grootmeester JOHN ISLIP, Abt van Westminster Van toen af tot de laatste tijden werd zij beurtelings bestuurd door Lords, Bisschoppen en vermaarde Bouwmeesters, zoo als INIGO JONES en CHRISTOPHORUS WREN (zie dat Art.).

In het begin der zeventiende eeuw hervindt men in Engeland de Ma9onnieke Broederschap met eene oorspronkelijke en eenvoudige inrigting en bedoeling. Zij was toenmaals, uit bouwende werklieden zamengesteld, die door een mysterie verbonden waren, en gezamenlijk de oprigting van publieke gebouwen ondernamen. Hare leden hadden eene eigendunkelijke magt, om zich tot Loges te vormen, in den omtrek van ieder in aanbouw zijnde gesticht, met de goedkeuring van den opzigter des arbeids, alsmede om den gang van de werkzaamheden, het aantal der arbeidslieden en de werkuren te bepalen. Men was toen nog niet op het denkbeeld gekomen, om achtbare Meesters en opzieners der Loges aan te stellen, die als Groote Loge vergaderden, of eenen Grootmeester, die het regt had, om constitutionele patenten uit te reiken aan afzonderlijke vereenigingen van Broeders, waardoor deze het regt verkregen, om op zekere plaatsen en onder bepaalde voorwaarden te vergaderen. Geene beperking van dien aard belemmerde nog de vrijheid der Broederschap. De leden waren, ieder voor zich, alleen verpligt tot de naleving van reglementen, omtrent voorwerpen van gemeen belang of innerlijk beheer, die door de Broederschap in eene algemeene vergadering, een- of tweemaal 's jaars, waren vastgesteld, en het gezag van den Grootmeester strekte zich niet uit buiten de deuren der vergaderzaal.

Elke Loge stond onder het bestuur van eenen Meester of Achtbare, wiens gezag ophield met de zitting, voor welker doeleinden hij was verkoren. Indien eene Loge ergens voor een' bepaalden tijd was gevestigd, gold een getuigschrift der tegenwoordige Broeders, dat in het register der werkzaamheden was ingeschreven, als een in hunne oogen voldoend bewijs van de regelmatige constitutie der werkplaats.

Ofschoon al de leden der vereeniging werkelijk Metselaars waren, wijdden zij niettemin tot hunne mysteriën mannen in van allerlei beroep, van wie de vereeniging eenig nut of eenigen steun kon verwachten. Zoo werd, bijv. in 1641, ROBERT MORAY, Kwartiermeester-Generaal van het Schotsche leger, door de Loge la Chapelle de Marie van Edimburg ingewijd, en werden de geleerde Oudheidkenner ELIAS ASHONOLE en de Kolonel MAINWARING VAN KERTHINGHAM, in 1648 te Warington, in het graafschap Lancaster in het genootschap opgenomen. Op gelijke wijze werden nog den 11den Maart 1682 de Ridder WILLIAM WILSON en andere lieden van rang te Londen door de Company der Metselaars toegelaten, en woonden het banket bij, waarmede de zitting werd besloten. De naam van Metselaar, dien de personen, aan dit ambacht vreemd, ontvingen, was slechts een eeretitel, en gaf geenerlei aanspraak op de voorregten, die de wezenlijke werklieden genoten. Men duidde hen in het bijzonder aan met den naam van accepted Masons, aangenomen, toegelaten Metselaars, terwijl de andere als operative Masons, werkelijke Metselaars, bekend stonden.

De onlusten, waaraan Engeland, op het einde der regering van KAREL I en in de daarop volgende tijden, ter prooi was, bragten de Broederschap een aanzienlijk nadeel toe. De accepted Masons, welke tot de partij des Konings behoorden, trachtten haar over te halen, zich met staatkundige kuiperijen in te laten, en mede te werken tot de herstelling van de monarchie der STUARTS. Maar ofschoon KAREL II, die gedurende zijne ballingschap als Metselaar was opgenomen, bij zijne komst tot den troon eene bijzondere bescherming aan de vereeniging schonk, blijkt het echter geenszins, dat hij, ten herkrijging van de oppermagt, van dezelve eenige krachtdadige ondersteuning genoten hebbe. Het is veeleer waarschijnlijk, dat de kunstgrepen zijner aanhangers de vredelievende en verstandige Metselaars uit de vergaderingen verwijderden; want van dit oogenblik af te rekenen, werd het aantal der Loges, ondanks den ijver, welke de Grootmeester CHRISTOPHORUS WREN vele jaren achtereen aan den dag legde, telkens geringer, en de weinige werkplaatsen, die nog waren overgebleven, stonden in 1705 bijna geheel onbezocht. In dit jaar nam de Loge St. Paul, te Londen (tegenwoordig l'Antiquité, No. 2), een besluit, hetwelk het voorkomen der Broederschap ten eenemale veranderde; zij bepaalde namelijk: de voorregten van de Metselarij zullen voortaan niet langer het uitsluitend deel zijn der Metselaars van beroep, maar mannen van allerlei stand zullen die kunnen genieten, mits zij regelmatig zijn goedgekeurd en in de Orde opgenomen.

Deze nieuwigheid, welke veelligt geen ander doel had, dan het steeds afnemend getal der leden te doen aangroeijen, ten einde later aan de Broederschap haar eerste gewigt en hare oorspronkelijke werkzaamheid te hergeven, had echter gevolgen, welke de invoerders geenszins voorzagen. Er lag toch in de leerstellingen der Metselarij een beschavend grondbeginsel, dat slechts verlangde, zich te ontwikkelen; en toen de hinderpalen, waardoor die kiem binnen de enge grenzen eener werktuigelijke vereeniging besloten bleef en verstikte, waren weggenomen, toen gehoorzaamde ook de Orde der Vrijmetselaren aan haar uitzettend vermogen; zij drong in een oogenblik tot in het inneriijke deel des maatschappelijken ligchaams door, en bezielde het, als 't ware, met een nieuw leven.

Ofschoon dan ook de Orde onder Koningin ANNA, die toen de teugels van het bewind in handen had, veel van haren luister moest derven, was toch dit tijdvak van hoog belang voor hare zedelijke ontwikkeling. Haar kortstondig verval strekte alleen, om de slagboomen te doen vallen, die tot op dezen tijd toe door verschil van maatschappelijken stand, kerkelijk geloofsbegrip of staatkundige denkbeelden, aan eene algemeene verbroedering waren in den weg gelegd.

Van dit besluit der Loge van St. Paul moet men alzoo den aanvang der hedendaagsche Vrijmetselarij, of liever van hare tegenwoordige gedaante dagteekenen.

Gedurende de staatkundige verdeeldheden en godsdienstige twisten, welke het einde der regering van Koningin ANNA en de komst van GEORGE VAN BRNSWIJK, Keurvorst van Hanover, tot den troon van Engeland, verontrustten, alsmede de opstanden, welke kort daarna uitbarstten, ten voordeele van FRANS EDUARD STUART, bekend onder den naam van Pretendent, verhinderden aanvankelijk, dat het besluit der Loge van St. Paul die gevolgen had, welke men er van verwachtte. Vele Loges hielden zelfs op bijeen te komen, en de jaarlijksche vergaderingen en feesten werden geheel en al veronachtzaamd. Wat dezen toestand der Metselarij nog hagchelijker maakte, was de hooge ouderdom en de zwakheid van CHRISTOPHORUS WREN, die sedert 1702 was genoodzaakt geweest zijn ambt van Grootmeester neder te leggen, waardoor de Broederschap, zonder opperhoofd, geheel aan zich zelve was overgelaten.

In dien staat waren de zaken, toen de Metselaars van Londen en omstreken besloten, eene nieuwe poging te doen, om hunner waggelende instelling eenige kracht bij te zetten. De eenige Loges, welke toenmaals in Zuid-Engeland bestonden, waren zij, die vergadering hielden in de herbergen de Gans en de Rooster, in St. Paul's Church-gard; de Kroon, in Parker's-lane; de Appelboom, in Charles-street, Covent-Garden; de Beker en de Druiven, in Channel-Row, Westminster. De vier Loges, aan welke zich eenige afzonderlijke Metselaars aansloten, vergaderden in de maand Februarij 1717, in de herberg de Appelboom. Hare eerste zorg was, zich als tijdelijke Groote Loge te constitueren, en na beslist te hebben, dat de gemeenschap der kwartieren of driemaandelijksche bijeenkomsten, alsmede de jaarlijksche feesten van St. JAN, voortaan hunnen geregelden loop zouden hernemen, bepaalden zij hunne eerste vergadering op den 24sten Junij eerstvolgende, ten einde eenen Grootmeester te verkiezen en de aangevangene werkzaamheden voort te zetten.

De zitting had plaats in de herberg de Gans en de Rooster, in het lokaal der Loge van St. Paul, de oudste der vier. De werkzaamheden geopend zijnde, onder het voorzitterschap van den oudsten Deken, maakte men eene lijst van Kandidaten voor het Grootmeesterschap, uit welke bij meerderheid gekozen werd ANTONY SAIJER, die onmiddellijk in zijne waardigheid werd geinstalleerd door den Meester van den Stoel, en de gelukwenschingen ontving van de vergadering, die hem hare hulde bragt.

Nadat in het jaar 1717 de nieuwe Engelsche GrD Loge opgerigt geworden, en voor de eenig geldende oppermagt der Broederschap verklaard was, waardoor zij allezins een fakkel der tweedragt in het verbond wierp, die bijna honderd jaren achtereen den vrede stoorde, verkondigde de Groote Loge van York, welke het naaste regt op zulk eene verklaring had gehad, luide, dat zij van hare oude voorregten geenen afstand doen wilde. Dit deed insgelijks de Groote Loge later, en vele Engelsche Loges verklaarden zich ten gunste der oude Groote Loge van York. Daarom vereenigden zich vele werkplaatsen, om het plan der Londensche Groote Loge te begunstigen. Eensdeels was het de keuze der hoofdstad, anderdeels ontwikkelde zij eene groote werkzaamheid in de grondlegging van nieuwe Loges, en ten derde werd het haar gemakkelijk, voorname personen tot Grootmeesters te benoemen, dat van grooten invloed was. Hier tegen verklaarden zich alle Schotsche Loges en ook vele Engelschen voor afhankelijk aan de oude Loge te York, doch de Groote Loge van Londen had het meerendeel Loges aan zich getrokken, ook zelfs dan nog, toen zij door de eigenmagtige veranderingen van het Ma9onniek gebruik, van vele willekeurigheden verbreid werd door JACOB KING en Lord VISCOURT KINGSTON, die in 1729 Grootmeester der Engelsche Loge in Londen was geworden, en in het daarop volgende jaar (1730) voor zich een onafhankelijk Grootmeesterschap van Ierland, in Dublin, naar de constitutie en gebruiken der oude VV MM had opgerigt. Buiten de Groote Loge door Prins EDWIN in 926 te York opgerigt, had Schotland de oudste Loges aan te wijzen.

Als de wieg der Schotsche Vrijmetselarij is Kilwinning te beschouwen, want naar men wil, zouden volgens de stedelijke archieven, reeds in 450 door vreemde bouwlieden eene abdij gebouwd en eene Loge opgerigt zijn, welker bestaan zich, onafgebroken tot aan het einde der vijftiende eeuw zou laten aantoonen. De eigenlijke Groote Loge van Schotland werd eerst in 1736 opgerigt, en wel te Edimburg, waarheen de Loge van Kilwinning in 1744 haren zetel overbragt, onder den naam van Koninklijke Groote Loge en Groot-Kapittel der Orde van HERODOM, en zich met de Edimburger GrD Loge vereenigde, zoodat zij aan deze het bestuur der St. Johannes-Loges overliet, en voor zich de leiding en het bestuur der Kapittels van de hoogere graden behield. Over de geschiedenis en de tegenwoordige werkzaamheid der Groote Loge van Ierland, in Dublin, zwijgen zelfs de Engelsche berigten, en wij vinden naauwelijks iets verder over dezelve, dan dat zij in 1730 is opgerigt, en zich voor de gebruiken der oude Metselaren verklaard heeft.

Eindelijk kwam op den 27sten December 1813, tusschen de beide Engelsche Groote Loges te York en te Londen, eene vereeniging tot stand, tot welke ook de Groote Loge van Schotland, te Edimburg, zoo als ook de Groote Loge van Ierland, te Dublin, hare afgevaardigden zonden, en wel gene haren Groot-Secretaris LAWRIE, en deze den Groot-Secretaris W.F. GRAHAM. Sedert dien tijd hebben de verschillen onder de Groote Loges van Brittanje, welke 96 jaren bestaan hebben, opgehouden, en broederlijke eendragt en liefde heerschen overal.

Behalve de verwarringen, die ten deele uit ijverzucht, ten deele uit godsdienstverschil ontstaan waren, had de Vrijmetselarij in Groot-Brittanje hare oorspronkelijke reinheid behouden. Den Jezuiten was de gelegenheid benomen, daar het verbond te vervalschen en tot hun doel te bezigen, zoo als zij, na de vlugt van JACOBUS II, uit Engeland naar Frankrijk, in het kollegie van Clermont deden; bedriegerijen vonden geenen ingang, de alchemie werd verbannen, en de beoefening van ijdele kunsten afgeschaft.

De vrije staatsregeling, over welke zich de Britten mogten verheugen, en de vrijheid van de drukpers, gaven hen gelegenheid, zich ongehinderd over godsdienstige aangelegenheden uit te drukken. Vrijgeesterij pastte niet aan het Engelsche karakter, en de Fransche praal en pronkzucht werd spoedig door hare talrijke hoogere graden en blinkende decoratiën belagchelijk gemaakt. Veeleer kon men der Engelsche Vrijmetselarij met grond ten laste leggen, dat hare zamenkomsten meer gezelligheid, dan Ma9onnieke verbreiding van het doel ten grondslag hadden, en dat in de ondersteuning van milddadige inrigtingen de geheele Ma9onnieke werkzaamheid bestond. In betrekking op Schotland moet nog bijzonder worden aangewezen, dat de Vrijmetselarij hoofdzakelijk, eerst sedert den jare 1736, regt levendig is voortgekomen, dat de Ridderorde van den Heiligen ANDREAS, door Koning JACOBUS II in 1540 gesticht, ofschoon men van hare nietigheid overtuigd is, nog immer, ofschoon ook afgezonderd van de symbolieke Vrijmetselarij, bestaat, en dat het bijna schijnt, alsof de drie Johannes-graden als eene voorbereiding tot de zoogenaamde hoogere Schotsche graden, van welke de Engelsche Vrijmetselarij niets weten wil, beschouwd moet worden.

Staatswetten en verbod van de Overigheden zijn nimmer in Groot-Brittanje tegen de Vrijmetselaren uitgevaardigd geworden. Alleen vaardigde het Parlement, den 12den Julij 1799, eene acte uit, verontrust door de verschrikkelijke pogingen, die BARRUEL, ROBISON en anderen hen toeschreven, die tot de geheime vereenigingen der Jacobijnen in Frankrijk en tot de Illuminaten in Beijeren behoorden, en van hoog verraad beschuldigd waren; maar de geheime vereenigingen der Vrijmetselaren waren hiervan uitgesloten, dewijl deze heilzame oogmerken beoogden, en al heeft men zulks op de toen bestaande Loges willen toepassen, zoo heeft zulks zich nimmer tot de oprigting van nieuwe Loges uitgestrekt, noch is sedert dien tijd eenig mistrouwen door de Overheid tegen de Vrijmetselarij ontstaan. Voornamelijk heeft in Schotland de Broederschap immer in een zeer hoog aanzien gestaan, hetwelk in lateren tijd ten duidelijkste gebleken is. Zoo is, bij voorbeeld, openlijk geen groot gebouw ondernomen, zonder dat men de Groote Loge heeft verzocht bij het leggen van den eersten steen.

Niet zelden hadden bij zulke of andere feestelijke gelegenheden tegelijk openlijke processiën in Ma9onnieke orde plaats, en ook in de tegenwoordige eeuw zijn zij nog met groote pracht en met al hare ordeteekenen gehouden. Zoo werd, bij voorbeeld, na LAWRIE'S aanstelling, op den 30sten November 1802, eene processie van meer dan 1200 Broederen in Edimburg gehouden, die van het Parlementshuis naar Kingsarms-tavern gingen, en op den 23sten September 1819 werd, volgens de dagbladen, ook te Bath, in het Engelsche Graafschap Sommervelt, eene processie gehouden, waarbij de Iersche Grootmeester, de Hertog VAN LEICESTER, de Engelsche Grootmeester, de Hertog VAN SUSSEX, benevens vele andere Provinciale Grootmeesters en 900 Broeders bijeen waren, om eene nieuwe Loge in te wijden, bij welke gelegenheid zij zich vertoonden in hunne Maçonnieke kleeding en teekenen, en openlijk over de straten der stad gingen.

De Groote Loge van Engeland, die te Londen haren zetel heeft, had, gedurende een tijdverloop van 30 jaren (van 1813), den onlangs overleden en algemeen beminden en hooggeschatten Br Hertog VAN SUSSEX als GrD MD aan het hoofd. Onder dezen stonden een eerste en tweede gedeputeerd GD MD, de Graaf VAN ZETLAND en de Markies VAN SALISBURY.

Het Logewezen in gewesten en landen, onder het Engelsche Gouvernement staande, of welker Loges onder de G L behooren, wordt bestuurd door Provinciale Grootmeesters. Onder het besturend ligchaam der G L staat een Raad van algemeene zaken, bestaande meestal uit gewezen of nog regerende Meesters van Loges. De Groote Loge bezit, behalve eene prachtige vergaderzaal, ook eene boekerij, bevattende Ma9onnieke, geschiedkundige en wetenschappelijke werken, deze boekerij is dagelijks geopend voor de Groot-Officieren, de verschillende Meesters, Oud-Meesters en Opzieners van Loges.

In het jaar 1843 telde de GrD LD van Londen 716 Loges onder haar beheer, van welke er tot zelfs in Australië gelegen zijn, en waarvan er zich te Londen alléén 107 bevinden.

Onder de inrigtingen van weldadigheid, door de Engelsche Vrijmetselaars gesticht, behooren:

1o. Eene school, tot onderwijs en verzorging van dochters van minvermogende Vrijmetselaars.
2o. De Maçonnieke instelling van weldadigheid. Door deze instelling worden de zoons van minvermogende of overleden BB van zeven tot twaalf jaren op verschillende scholen onderwezen, op ambachten besteed en van kleeding voorzien.
3o. Het Maçonnieke fonds, waaruit arme, oude en ziekelijke BB ondersteuning ontvangen. Twee andere instellingen voor BB en hunne weduwen, een oude mannen- en vrouwenhuis, zijn op het punt van daargesteld te worden. Wat het wetenschappelijke betreft, bestaan er negen Maçonnieke vereenigingen in Londen, in welke men zich eens per week bezig houdt met Maçonniek of wetenschappelijk onderrigt.

Het stelsel der Gr L van Engeland, de oudste der geheele wereld, bearbeidt alleen de drie Johannes--graden, met toevoeging van Royal-Arch; eene soort van wetenschappelijke graad. Buitendien bestaan er nog daar enkele beoefende zoogenaamde Riddergraden, als van den Tempel, van Maltha, van Calatrava, van Alcantara, van de Teutonische Orde, van de Ster, van den Dierenriem, enz., welke echter geen wettig bestaan hebben, als zijnde niet erkend door de Gr L, die ze echter, door de weinige deelhebbers, ongestoord laat beoefenen.