Gepubliceerd op 14-03-2021

Wind

betekenis & definitie

dampkringslucht welke zich in ongeveer horizontale richting verplaatst. Naar de sterkte of snelheid van den W. onderscheidt men ter zee naar de schaal van Beaufort 12 graden (te land gewoonlijk een 6-tal).

Wanneer de dampkringslucht niet in merkbare beweging, dus in rust is, dan zegt men dat ér windstilte heerscht. Er zijn echter bijna altijd oorzaken werkende, die winden doen ontstaan. De zwakste W. legt per seconde iy2 meter af en oefent per vierkanten meter een drukking uit van lfz kilogram; de sterkste der winden, orkanen, verplaatsen zich per seconde 40 m. en hebben een drukkracht van 195 k.g. per vierk. meter. Winden met een snelheid van ongeveer 25 m. per seconde noemt men stormen. De winden waaien uit de streken met hoogen naar die met lagen luchtdruk. Van een maximum van luchtdruk zullen de luchtstroomen naar alle kanten uitstralen, en evenzoo zullen op een minimum van luchtdruk van alle zijden luchtstroomen samenkomen; doch de omwenteling der aarde dwingt de luchtstroomen, af te wijken (op het noordelijk halfrond naar rechts, op het zuidelijk naar links). De lucht beweegt zich rondom maximum en minimum in spiraalvormige banen.

De, draaiende beweging der lucht rondom een depressie heet cyclonale luchtbeweging; de tegenovergestelde draaiing rondom een luchtdrukmaximum een anti-cyclonale luchtbeweging. Bij ons heeft men, zoo men met den rug gekeerd staat naar de zijde vanwaar de W. komt, den hoogsten luchtdruk rechts en eenigszins achterwaarts, den laagsten luchtdruk links en eenigszins naar voren (wet van Buys Ballot). Zie ook: Weer. Boven een door de zon beschenen deel van het aardoppervlak wordt de lucht verwarmd; zij zet zich dan uit en krijgt een lager soortelijk gewicht, stijgt dientengevolge naar omhoog en uit de omgeving komt andere lucht de verdunde ruimte weer vullen. Aan de kusten (vooral in de tropen) wordt het land sterker verwarmd dan ’t water, doch koelt des nachts ook sterker af; daardoor waaien des daags koele zeewinden over het warmere land en des nachts koele landwinden over het warmere watervlak. In de warmste streken der aarde stijgt de lucht met een zeer sterken stroom naar omhoog en verspreidt zich in de richting der beide polen (aequatoriaalstroom), terwijl de ledige ruimten die deze beide stroomen achterlaten, gevuld worden met lucht van de polen (poolstroom). Tengevolge van de rotatie der aarde wordt de noordpoolstroom een noordoostenwind en de zuidpoolstroom een zuidoostenwind.

Deze beide winden heeten de passaten, en zijn in den regel bestendige winden aan weerskanten van het gebied der windstilten, welk gebied zich, den loop der zon volgend, per jaar eenige breedtegraden verplaatst. Behalve de regelmatige winden zijn er ook veranderlijke en tijdelijke winden, n.l. overal waar de weersgesteldheid veranderlijk is, zooals in onze streken. Een tijdelijke W. is de moesson (zie ald.), welke men heeft in streken welke door den evenaar worden doorsneden; ook de bovenbedoelde land- en zeewinden zijn veranderlijke, tijdelijke winden. De verschillende winden worden benoemd naar de richting, waaruit zij waaien; zoo spreekt men van noordenwind, oostenwind, noordoostenwind enz. Die richting wordt door windvanen of den anemoscoop waargenomen. Verder onderscheidt men den W. naar de snelheid, waarmede hij zich beweegt, of de drukkracht, die hij op een vlak van een bepaalde grootte uitoefent.

Om hieromtrent waarnemingen te doen, gebruikt men den anemometer. Een hevige W. wordt storm genoemd (zie boven); deze treedt op wanneer het verschil in luchtdruk van twee naburige plaatsen zeer groot is. De uitgebreidheid waarover deze luchtbeweging zich uitstrekt heet haar stormveld. Een orkaan rekent men, dat tot 40 meter in een seconde doorloopt. Een storm wordt geschat op 25 meter. Bijzondere winden zijn: de wervel- of dwarrelwinden, ook de hoozen en de cyclonen. De eersten ontstaan, waar twee winden in tegengestelde richting naast elkander waaien en zoodoende een draaienden W. veroorzaken. Hoozen of trombon noemt men de luchtwervelingen, welke optreden wanneer een stormveld een kleine middellijn (zelden boven 60 m.) heeft; zij ontstaan door onregelmatig toestroomen der lucht naar een depressie; volgens sommigen speelt de electriciteit een rol bij hun ontstaan.

Hun kracht is dikwijls bijzonder groot. Bevindt zich onder een hoos een zandvlakte, dan voert zij zuilen van stof en zand naar boven en wordt dan zandhoos genoemd; zweeft zij boven het water dan voert zij op gelijke wijze water naar boven en spreekt men van een waterhoos. De cyclonen of wervelstormen der tropen, met een stormveld van 90—2500 km., bewegen zich met een snelheid van 5—80 km. per uur in het middelpunt. Snelheden der centra’s van indische cyclonen 5—18 km., van bengaalsche 5—28 km., van chineesche 13—45 km., van west-indische 26—37 km. per uur; kunnen tot 90 km. klimmen.

< >