Gepubliceerd op 18-03-2021

Spieren

betekenis & definitie

(musculi, Lat.) zijn de actieve bewegingsorganen van het dierlijk lichaam. De hoogste ontwikkeling der S. treft men bij de zoogdieren, vogels, amphibiën en visschen.

Een menigte dieren, zooals slakken en wormen bezitten slechts huidspieren; de hooger ontwikkelde dieren hebben holle-, skelet- en huid-S.S. in het menschelijk lichaam zijn vereenigingen van eene grootere of kleinere hoeveelheid vleeschvezeltjes welke aan het lichaam zijne gedaante geven, wanden voor onderscheidene holten vormen, en, aan beenderen vastgehecht, bepaalde bewegingen kunnen tot stand brengen; zij bestaan uit een weeke, vochtige, roode zelfstandigheid, die men vleesch (caro) noemt, hetwelk uit een vezelachtig en samentrekbaar weefsel (spierweefsel, tela muscularis) en een vet, bindweefsel, peesvezels en vele vaten en zenuwen is saamgesteld.

Het spierweefsel wordt gevormd door fijne, weeke, roode vezels (fibrae musculares) dat in secundaire spiervezels of primaire spierbundels, die de dikte van een hoofdhaar en een zuilvormige, meestal ongelijke, 4. 5, of meerzijdige gedaante met afgeronde hoeken hebben. Ieder zoodanige secundaire spiervezel bestaat, onder het microscoop gezien, uit weer andere, veel teerdere en fijnere, evenwijdig naast elkander liggende vezeltjes (fibrillae musculares) of primitief vezels genoemd, aan welke door verschillende schrijvers verschillende vormen worden toegekend; zij behooren tot de kleinste deelen van het lichaam met een doorsnede van Vsoo—Vlooo> volgens Gegenbaur 0.0007—0.015 mm.; door eenigen als uit aan elkander geregene kogeltjes, door anderen als slangsgewijze gebogene, rechte, holle of gevulde draden, door weer anderen (Müller) als van parelsnoervormig maaksel, deels ook rolrond beschreven.

Iedere secundaire S.-vezel is met een schede van bindweefsel omgeven, meerdere secund. S.-vezels naast elkander, vormen een S.-bundel (fasciculus muscularis). Ieder bundel heeft wederom eene gemeenschappelijke, fijne, buisvormige bindweefselscheede, en onderscheidene van deze kleinere bundels worden op hun beurt weder door eene bindweefselscheede tot grootere vereenigd; zoo doorgaande ontstaat (door vereeniging van meerdere bundels) eindelijk de S., die volgens de dikte van haar bundels grof of fijnvezelig genoemd wordt en met een scheede van bindweefsel (vagina musculi) wordt omkleed. Het bindweefsel bekleedsel der afzonderlijke bundels, dat onderling en met de S.-scheede te zamenhangt, wordt perimysium internum genoemd; in deze scheeden verloopen de talrijke en aanzienlijke vaten en zenuwen der S.

S.-vezels zijn zeer week, na den dood gemakkelijk, gedurende het leven moeilijk te verscheuren, bezitten een aanmerkelijken graad van veerkracht, zijn uitrekbaar en keeren na het ophouden der spanning tot haren vorigen toestand terug.

Het gevoel van pijn door werktuigelijke beleediging der S. is niet groot, daar het grootste gedeelte der zenuwen bewegingszenuwen zijn; toch zijn de S. fijngevoelig wat de samentrekbaarheid (contractiliteit) betreft; dit vermogen om door prikkels in die richting te worden aangedaan, blijft zelfs nog eenigen tijd na den dood behouden.

Gedurende de samentrekking van een S. is deze gerimpeld door het zigzagsgewijze inkrimpen der spierbundels (criqoatio), de S. wordt dan korter, dikker, vaster en harder, terwijl de deelen waaraan zij is vastgehecht zich naderen. Deze samentrekking geschiedt met groote kracht en snelheid, zoowel door uitwendige prikkels, alsook door de van de centraalorganen van het zenuwstelsel uitgaande prikkels. Men verdeelt de S. in willekeurige of S. die onder den invloed van den wil staan (musculi voluntarii) en onwillekeurige (m. m. involuntarii) zonder dat er een scherpen grens tusschen beiden kan worden getrokken; ook noemt men de eerste wel S. van het animale leven of vaste S., de andere, die van het vegatatieve leven, holle S.; beide zijn in bouw zeer verschillend van elkander. De willekeurige S. hebben dwarsgestreepte, de onwillekeurige gladde S.-vezels; het hart, hoewel een onwillekeurige S. heeft dwarsgestr. S.-vezelen. De onwill. S. komen slechts in de borst- en buikholte voor en wel voornamelijk in den wand van het geheele darmkanaal, der luchtwegen, en de organen van het geslachtsapparaat. Haar kenmerken bestaan daarin, dat hare vezelen meestal bleeker (uitgezonderd het hart) dan die van de willekeurige s., kort, takkig- of gaffelvormig dooreengevlochten zijn en boven elkander liggende lagen samenstellen die uit netvormig verloopende vezelen bestaan. Deze S. hebben geen pezen noch antagonisten, dienen alleen ter verwijding, vernauwing of verkorting van holten, die zij omgeven en staan onder den invloed van de sympathische zenuw (nervus sympathicus), zie Zenuwstelsel.

De will. S. hebben meestal een donkerroode kleur, vormen het grootste gedeelte der massa waaruit het lichaam bestaat, liggen hoofdzakelijk aan den omtrek des lichaams en aan de ledematen, komen als vaste lichamen aan beenderen vastgehecht, aan beide einden met pezen voorzien voor, bijna allen hebben antagonisten, bestaan uit evenwijdig naast elkander liggende en in een en dezelfde richting loopende vézels en staan onder den invloed van het cerebraal-zenuwstelsel (nervi cerebrospinales). Aan elke willekeurige S. onderscheidt men: het hoofd (caput), dat enkel of meervoudig van een vast punt (punctum fixum) zijn oorsprong (origo) neemt; (bij de ledematen is dus de romp of het lid van af den romp gerekend het vaste punt); den huik (venter) het middelste vleezige gedeelte en den staart (cauda), die zich aan een beweegbaar punt vasthecht. Deze S. zijn straalvormig, wanneer vezelen van den omtrek in een middelpunt te zamen komen, zooals in het middenrif (diaphragma); sluit- of ring-S. (m. m. orbiculares), uit ringvezels bestaande, die rondom openingen liggen platte of breede S. (m. m. lati), die dun, plat en vliesachtig aan de wanden van holten liggen, peesvliezige of met vleezige tanden (dentationes) voorziene hoofden hebben en in breede peesvliezige staarten eindigen, zooals bij de buik-S.; lange S. (musculi lingi), die a. enkelvoudig of spilvormig zijn, als de vezels van het dunne hoofd in een rechte richting langs den ronden of platten buik naar den staart zich uitstrekken; b. samengesteld, d. i.

1°. met twee of meer hoofden (m. m. biceps, triceps), deze hoofden worden ook wel tanden genoemd;
2°. met meer buiken (biventer) zooals de tweebuikige onderkaak-,S. (m. digastricus maxillae inferioris);
3°. met schuinsloopende vezelen, die zich aan het midden eener pees (m. pennatus, gevederde S.) of aan haar rand (m. semipennatus, half gevederde S.) vasthechten;
4°. met gespleten staart.

Volgens de werking onderscheidt men de S. in tegenwerkende (antagonisten), bijv. buigers en strekkers; in samenwerkende (socii) die gelijktijdig tot een doel werken; in buig- en uitstrek-,S., waardoor de deelen in hunne overlangsche richting naar elkander toegebracht (flexores) of van elkander verwijderd worden (extensores); in af- en aanvoerende-S., die de deelen naar de middellijn van het lichaam toe (adductores) of hiervan afvoeren (abductores); in draaiers (rotatores), die het deel om zijn as of om een ander deel in een halven cirkel naar binnen (pronatores) of buiten (supinatores) bewegen; in sluitspieren (sphincteres), die rondom natuurlijke openingen liggen. Bovendien heeft men nog de verschillende benamingen, afkomstig van den loop, den vorm, oorsprong, bevestiging enz.



Hulporganen
der S. zijn:

1°. S.-scheeden (aponeuroses), die deels afzonderlijke S., deels gelijkwerkende S.-partijen, deels alle S. van een lid omhullen. Zij houden de S. beter in hare ligging en scheiden haar van nabijgelegen deelen;
2°. Peezen (tendines) bevinden zich meest aan den staart der S., dikwijls ook aan het hoofd en somtijds in het midden; haar vezels (fibrae tendineae) bestaan uit zeer fijne, ronde, evenwijdig naast elkander liggende, door vaatrijk bindweefsel vast verbondene primitief vezels (fibrillae tendineae), waartusschen geen zenuwen zijn waargenomen en daarom voor gevoelloos worden gehouden. Door de pees kan de S. op, ver van haren oorsprong afgelegen punten werken en zich gemakkelijk in een andere richting (door retinacula, katrollen enz.) op het te bewegen deel inplanten. Om de pezen voor uitglijden aan sommige plaatsen te behoeden, zijn zij in vezelige peesscheeden (vaginae tendinum fibrosae), die met het beenvlies (periostium externum) samenhangen en met een synoviale beurs bekleed zijn, gesloten;
3°. Synoviale blazen, die op plaatsen liggen, waar S. of pezen ozer elkander of andere deelen moeten heen- en weerschuiven; deze zijn: of slijmbeurzen (bursae muscosae B. synoviales) ronde, geslotene, dikwijls ook met de gewrichtsholte in gemeenschap staande en met synovia gevulde zakken, die het meest tusschen beenderen en pezen gelegen zijn en den laatsten tot een veerkrachtigen grondslag verstrekken; of slijmscheeden der pezen (vaginae tendinum, mucosae) langwerpige met synovia gevulde zakken, waardoor de pees als door een kanaal heenloopt.

Het S.-stelsel levert bij mannen of vrouwen geen verschil op, uitgezonderd de S. der geslachtswerktuigen.