vorstelijk geslacht in Polen, uit Italië in de 16de eeuw naar Polen verhuisd. De voornaamste leden van dit geslacht zijn:
1) Stanislaw, geb. 1677 te Dereczyn in Litauen, sloot zich in den noorschen oorlog bij Stanislaus Leszczynski en Karel XII aan, wiens redding bij Poltawa in 1709 hoofdzakelijk aan hem te danken was, en begaf zich daarna op last van den zweedschen koning van Bender naar Constantinopel en bewoog den sultan in 1711 tot de oorlogsverklaring aan Rusland. Karel XII gaf hem hiervoor het bestuur over zijn hertogdom Zweibrücken (Tweebruggen). Na den dood van Karel XII koos hij partij voor August II en werd door deze tot woiwode van Masovië benoemd, trachtte wel na den dood van August in 1733 aan Stanislaus Leszczynski de poolsche kroon te verschaffen, doch sloot zich spoedig bij August III aan en ontving de waardigheid van slotvoogd van Krakau; hij overleed 3 Aug. 1762. Van zijn zoons werd Stanislaw August (zie Stanislaus) koning van Polen; Kasimierz, geb. 1721, overl. 1780, werd in den vorstenstand verheven en onder de regeering van zijn broeder tot grootkameraar verheven; Andrzej, geb. 1735, overl. 1773 te Weenen als duitsch rijksvorst en oostenrijksch generaal-veldtuigmeester; Michael overleed als aartsbisschop van Gnesen en primaat van Polen in 1794.
2) Stanislaw, zoon van Kasimierz P., geb. 23 Nov. 1754, was tijdens de regeering van zijn oom Stanislaw grootschatmeester van Lithauen, starost van Podolië en generaal van het poolsche kroonleger, werd vervolgens door keizer Paul I tot werkelijk geheimraad benoemd en woonde sedert 1804 te Weenen, later te Home, waar hij' een rijke verzameling van oude werken der beeldende kunst aanlegde; hij overleed 13 Febr. 1833 te Florence.
Zijn zoon Joseph Michael Xaver François Jean, vorst P., geb. 21 Febr. 1816, overl. 3 Juli 1873 te Londen, was onder Napoleon III fransch senator en heeft een aantal opera’s (Giovanni di Procida, Pierre de Medici, de operette Au travers d’un mur e. a.) gecomponeerd.
3) Joseph Anton, vorst, zoon van Andrzej P. en gravin Kinska, geb. 7 Mei 1762 te Warschau, trad in oostenrijkschen dienst. De constitueerende rijksdag riep hem 1789 naar zijn vaderland terug, waar hij in 1792 bij het uitbreken van den oorlog met Rusland het opperbevel over het poolsche leger kreeg. Toen de zwakke koning, P.’s oom, tot de confederatie van Targowice overging, legde P. het opperbevel neder en begaf zich naar het buitenland. Bij het uitbreken van den opstand van 1794 trad hij echter als vrijwilliger weer in het leger en ontving van Kosciuszko het commando over een divisie; na de overgave der hoofdstad aan den vijand begaf hij zich naar Weenen, doch keerde in 1798 naar Warschau terug. Na den val van Pruisen werd P. door de voorloopige regeering in 1807 te Warschau tot minister van oorlog benoemd en bleef zulks ook in het nieuwopgerichte hertogdom Warschau, welks leger hij formeerde. Toen 1809 de oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk uitbrak, moest P., die het opperbevel over de poolsche troepen voerde, voor de overmacht van aartshertog Ferdinand terugtrekken. Op den tocht naar Rusland in 1812 voerde hij bevel over het poolsche legerkorps; toen de Rjussen in 1813 naar de Weichsel voortrukten, voerde P. een leger naar Saksen; in den slag bij Leipzig commandeerde hij den rechtervleugel van het fransche leger en verdedigde zijn stelling zoo uitstekend, dat hij 16 Oct. door Napoleon I tot maarschalk benoemd werd. Nadat hij op 18 Oct. nog het voortrukken van den vijand belet had, trok hij in den nacht naar Leipzig terug, waar hij den 19den den aftocht van het fransche leger moest dekken. Eerst toen de vijand reeds de voorsteden van Leipzig was binnengedrongen, ging ook P., reeds aan den linkerarm gewond, op de vlucht, vond echter de brug over de Elster verwoest en sprong daarom in de gezwollen rivier; doch zijn paard sloeg om en P. vond zijn dood in de golven, 19 Oct. 1813. Den 24sten werd zijn lijk gevonden, den 26sten begraven en 1816 in den grafkelder der poolsche koningen te Warschau bijgezet.