grieksch lierdichter, geb. 522 v. Chr. te Cynoscephalae, een voorstad van Thebe.
Zijn oom, de thebaansche fluitspeler Scopelinus, zou hem in zijn kunst onderwezen hebben en vervolgens zou te Athene ook de beroemde dithyrambendichter Lasus zijn leermeester in poëzie en muziek geweest zijn; ook de beotische dichteres Corinna zou hem bij zijn eerste dichterlijke proeven met haar raad ter zijde hebben gestaan. Later vertoefde P. eenigen tijd aan het hof van koning Hiëro I van Syracuse, bezocht meermalen de heiligdommen te Olympia en Delphi, verbleef te Athene en elders en overleed in Argos, waarschijnlijk in 448. De gedichten van P., zich bewegend op bijna elk gebied der grieksche lyriek, waren door de oude grammatici in 17 boeken verdeeld, waarvan, behalve enkele fragmenten, alleen de 4 boeken met Epinicia zijn overgebleven, d. w. z. zangen ter verheerlijking der overwinnaars in de groote nationale spelen. P. toont zich daarin als een hoogernstig dichter van grootsche kracht en een volmaakt meester in den rhytmischen en metrischen vorm.